Een halve eeuw waarin vanuit de VKJP aandacht gevraagd is voor psychotherapie voor kinderen, jeugdigen en hun omgeving. Een vereniging die bij velen bekendstaat om de interessante congressen en studiedagen, waar iedereen graag komt die de kinder- en jeugd(psycho)therapie een warm hart toedraagt.

Hoewel we bekendstaan als een wetenschappelijke vereniging, springt het bestuur waar mogelijk ook in de bres voor ons vakgebied in maatschappelijke context. En dat blijkt nodig; de psychotherapie voor kinderen en jeugd staat onder druk. De doelgroep is al jaren dezelfde, de context waarin we onze gezinnen kunnen en mogen behandelen is sinds 2015 echter drastisch veranderd. De transitie van de jeugdzorg en de gemeentelijke verantwoordelijkheid hebben nieuwe vragen en zorgen opgeroepen. Naast deze contextwijziging is ook een andere op komst: die waarin we als groep psychotherapeuten (ten behoeve van jeugd, volwassenen en ouderen) ons gaan ontwikkelen tot een zogenoemd artikel 14-beroep, het artikel waarin de wettelijk erkende specialismen zijn beschreven. Ook daarbij is specifieke aandacht nodig voor de psychotherapeut die kinderen en jeugd behandelt. Kortom, waar het de VKJP betreft: never a dull moment.
Door de overstap naar de gemeenten voelen we ons als psychotherapeuten vooral bedreigd. We moeten het nut van kinder- en jeugdpsychotherapie opnieuw verdedigen. De ontwikkeling naar een artikel 14-beroep zal in dat kader positieve gevolgen hebben. De bedoeling is dat er helderheid wordt geschapen in de vele beroepstitels op het gebied van psychologische en psychotherapeutische behandelingen. De hoop is dat we door hen die ons zoeken omdat ze onze hulp nodig hebben dan sneller worden gevonden.
De jeugd heeft de toekomst en ís voor een samenleving ook de toekomst. Dus als die het zwaar heeft, moet hulp niet ver weg en niet moeilijk te vinden zijn. De afgelopen twee (Covid-19-)jaren had de jeugd het zwaar en hun gezinnen leden met hen. Er is daardoor een grotere vraag naar psychische hulp geweest en ook de vraag naar specialistische psychotherapie nam toe. Als leidinggevende van een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie heb ik het aantal crisissituaties zien toenemen en de eruit voortvloeiende specialistische ggz-behandelingen eveneens.

De praktijk
Er komt een zeventienjarige jongedame de spreekkamer in, samen met haar moeder. Zij komt omdat haar moeder het wil. Zelf heeft ze de moed al helemaal opgegeven: sinds de basisschool heeft ze diverse vormen van hulp gehad. Ze weet niet hoe het allemaal heette, maar iedereen beloofde beterschap. Toch heeft niemand haar kunnen helpen. Er zijn diverse (mislukte) schoolwisselingen geweest. Elke keer bleef ze alleen achter, een illusie rijker en weer meer zelfvertrouwen armer. Inmiddels zit ze al een poosje thuis, zonder onderwijs. De hoop dat iemand haar nog kan helpen heeft ze opgegeven. Helemaal nu Covid-19 is uitgebroken (coronavirus disease 2019).
Een negentienjarige jongeman komt met zijn ouders voor een beoordeling in de crisisdienst. De laatste dagen voelde hij zich niet goed, onwerkelijk. In de trein naar huis heeft hij een aantal bijzondere ervaringen gehad. Hij deelt een flat met een vriend in een studentenstad en doet een hbo-opleiding in de techniek, waarin hij de interesse verloren heeft. Covid-19 heeft gemaakt dat er nog weinig fysiek contact met school is. Een aantal jaren geleden zijn twee diagnoses gesteld: ADHD en een depressie. Voor beide problemen slikt hij medicatie. Verder is er geen behandeling meer. Zijn ouders zijn bang dat hij psychotisch is geworden en vragen om een opname. Zelf maakt het hem allemaal niet meer zo uit.
Twee voorbeelden van jongeren bij wie de moed in de schoenen is gezakt. In beide gevallen heeft het op de intake en beoordeling volgende psychotherapeutisch traject ertoe bijgedragen dat ze realistischer naar het leven zijn gaan kijken en hun activiteiten hebben aangepast. Bij de jongedame is een verklaring gevonden voor de mislukte behandelingen: ze blijkt autisme te hebben. Met die diagnose komt ruimte om anders tegen de mislukkingen aan te kijken. Niet langer ligt alles aan háár gebrekkige inzet. Hulpverleners waren onvoldoende aangesloten bij haar en haar ouders en waren te snel tot actie overgegaan. Nu we weten wat eraan schort, kan gewerkt worden aan erkenning en aan het rouwen om het verlies van jaren. Voor zowel haarzelf als haar omgeving. Ineens is de pandemie een bondgenoot: online is het makkelijker voor haar om zaken te organiseren en dat is nu heel gewoon.
De student uit de crisisdienst is niet opgenomen. Hij heeft samen met de psychiater en de psychotherapeut alle medicatie afgebouwd en is in de psychotherapie gaan nadenken over zijn leven en wat hij wel of niet zou kunnen met zijn kwaliteiten. Doordat hij ooit een klas had overgeslagen was hij erg jong op kamers gegaan. Tijdens het (door de crisis) geforceerde tussenjaar waarin hij bij zijn ouders woont, volgt hij wekelijks psychotherapie en krijgt zijn leven de contouren terug die hij nodig heeft: continuïteit en regelmaat en een minder hoog leeftempo. Hij ervaart dat het omgaan met de natuur hem rust geeft en zoekt een opleiding die bij deze interesse past.
Beide jongeren kregen hoop op een betere toekomst terug tijdens de psychotherapie. De wijze waarop ze met de nieuwe inzichten omgingen gaf informatie over de veerkracht die nog aanwezig was. In beide gevallen is ook intensief gewerkt met de directe omgeving: met name de ouders zijn meegenomen in het diagnostiekproces en in de eropvolgende behandeling. De veerkracht van de jongeren blijkt ondersteunend voor hun ouders wanneer die ook de moed dreigen te verliezen, en de steun van de ouders was voor de jongeren het bewijs dat hoop op herstel gerechtvaardigd was. Dit transactionele model is ook bij jongere kinderen van toepassing.

Het thema: hoop en veerkracht
Goede psychotherapie biedt altijd hoop, en tijdens het therapeutisch proces wordt veerkracht aangesproken en waar mogelijk versterkt. Deze kernconcepten uit de psychotherapie werden in de afgelopen jaren in het gewone leven sterk aangesproken. Dat ‘hoop en veerkracht’ het thema is geworden van het jubileumcongres en dit jubileumnummer sluit dus goed aan bij de fase waarin we als samenleving zijn beland – hoop en veerkracht staan voor uitzicht op verbetering en overwinnen van tegenslag.
De kinderen en jongeren voor wie wij werken, hebben uitzicht op verbetering – hoop – nodig en ze worden getest op de veerkracht die nodig is om tegenslagen te overwinnen. En wij psychotherapeuten moeten ook elkaar voeden in de hoop dat jonge mensen baat hebben bij onze behandeling en onze stem bij gemeenten en andere stakeholders gehoord en begrepen wordt. En we zullen onze eigen veerkracht moeten aanwenden om niet bij de pakken neer te gaan zitten.
Voor mij is ‘hoop’ sterk verbonden aan het werkwoord ‘vertrouwen’. Zelf put ik daar moed uit, omdat een werkwoord een actieve staat van zijn oproept: je kunt vertrouwen oefenen en daarmee hoop genereren. En dus is hoop veel meer dan een gegeven dat al dan niet aanwezig is, maar hoop kan groeien en ook worden doorgegeven. Ik beschouw (oefenen in) vertrouwen als een probaat middel tegen hopeloosheid. Het houdt ons actief en in contact met elkaar.
Veel jonge mensen strijden voor hun voortbestaan en geven de moed niet op. Zij hebben hoop, en hun strijdlust – veerkracht – helpt hen om niet moedeloos te worden. Deze kracht hebben ze niet allemaal; een groot aantal heeft onze behandeling nodig. Laten we ervoor zorgen dat we voor hen beschikbaar blijven.