In een meritocratisch georganiseerde samenleving worden maatschappelijke posities verdeeld op basis van talent en inzet – de merites – van het individu. Onderwijs vervult een sleutelrol in zo’n meritocratie.

Niet alleen draagt het onderwijs zorg voor de ontwikkeling en identificatie van talent, het geeft ook bewijzen af van dat talent in de vorm van diploma’s. Waar in het verleden afkomst vaak in directe zin bepaalde welke positie iemand kon bekleden – denk bijvoorbeeld aan een monopolie van de adel op sommige machtige posities –, bepaalt tegenwoordig het opleidingsniveau de toegang tot verschillende posities in de samenleving waartussen ongelijkheid bestaat in termen van (onder meer) inkomen, status en macht.

In het streven naar een meritocratische verdeling van maatschappelijke posities heeft onderwijs de rol van grote gelijkmaker toebedeeld gekregen. Dankzij het onderwijs zijn leerlingen voor hun ontwikkeling niet uitsluitend afhankelijk van de input en ondersteuning die ze van huis uit meekrijgen. Onderwijs gaat ongelijke ontwikkelkansen tegen die voortvloeien uit verschillen in de omgeving en omstandigheden waarin leerlingen opgroeien, zoals verschillen in de cognitieve input en begeleiding die ze van huis uit krijgen, of verschillen in de mate waarin zij de rust, ruimte en faciliteiten tot hun beschikking hebben om te kunnen leren. Levelling the playing field wordt deze benadering ook wel genoemd: het gelijker maken van het speelveld door middel van onderwijs. Onderwijs biedt leerlingen niet alleen de kans om bepaalde talenten te ontdekken en ontwikkelen, maar ook om hun horizon te verbreden door ze in aanraking te laten komen met kennis- en interessegebieden waarmee ze van huis uit wellicht niet of minder in aanraking komen. Bovendien kan onderwijs faciliteiten, ruimte, houvast en structuur bieden aan leerlingen om dagelijks te werken aan hun (leer)ontwikkeling, waar dat in de thuisomgeving niet altijd mogelijk is (Elffers, ter perse).

Al langer bestaat fundamentele kritiek op het meritocratisch ideaal. Waarom zou ongelijkheid op basis van afkomst níét, en ongelijkheid op basis van talent wél rechtvaardig zijn? Aan beide kan een individu immers niets doen. Maar ook buiten deze fundamentele discussie – die buiten het bestek van dit artikel valt, maar zie bijvoorbeeld Sandel (2020) of Elffers (ter perse) – zijn er vraagtekens te plaatsen bij het functioneren van het onderwijs als grote gelijkmaker. Als onderwijsuitkomsten worden gehanteerd als legitimatie voor ongelijkheid in een samenleving – denk bijvoorbeeld aan de ongelijke beloning van universitair en mbo-geschoolden (CBS, 2012) –, dan staat of valt die legitimatie met de mate waarin leerlingen gelijke kansen krijgen om bepaalde uitkomsten te realiseren. Daarvoor is het ten eerste nodig dat de ontwikkelkansen van leerlingen die opgroeien in uiteenlopende omstandigheden door middel van onderwijs zo gelijk mogelijk worden gemaakt. Dankzij de vrije toegang tot onderwijs, en door het bieden van extra onderwijs en begeleiding aan leerlingen die vanwege hun thuisachtergrond een verhoogd risico lopen op onderwijsachterstanden, zouden alle leerlingen ongeacht hun thuisachtergrond hun potentieel met behulp van het onderwijs moeten kunnen verwezenlijken. Het ongelijke verloop van schoolloopbanen van kinderen uit gezinnen met verschillende sociaal-economische kenmerken, zoals verschillen naar inkomen en opleidingsniveau van ouders, toont dat dit onvoldoende lukt (Inspectie van het Onderwijs, 2017). Ten tweede is voor kansengelijkheid nodig dat het onderwijs zélf leerlingen bij gelijke talenten gelijke kansen biedt om bepaalde onderwijskwalificaties te behalen. Er zijn echter verschillende aanwijzingen dat leerlingen bij gelijke prestaties ongelijke toegang krijgen tot verschillende vormen van onderwijs naar gelang hun thuisachtergrond (Timmermans e.a., 2015; van den Broek e.a., 2018).

In deze bijdrage ga ik nader in op directe en indirecte belemmeringen voor de onderwijskansen van leerlingen die opgroeien in relatieve armoede. Hoewel het Nederlandse onderwijs op papier gelijke kansen biedt aan leerlingen, ongeacht de financiële omstandigheden, kan opgroeien in langdurige armoede of in een gezin met schulden de onderwijskansen in de praktijk wel degelijk negatief beïnvloeden.

Financiële drempels in het Nederlandse onderwijs
Het Nederlandse onderwijsbestel garandeert een kosteloze toegang tot basis- en voortgezet onderwijs en tot het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) tot en met het achttiende levensjaar. Alle scholen in het publieke bestel worden volgens eenzelfde bekostigingssystematiek gefinancierd en de overheid houdt toezicht op de kwaliteit van het publiek bekostigde onderwijs. Schoolboeken en lesmaterialen zijn in het basis- en voortgezet onderwijs gratis. In het mbo geldt dat niet, maar mbo-studenten uit gezinnen met een minimuminkomen kunnen aanspraak maken op een studentenfonds om de benodigde materialen te lenen of kopen. Voor mbo-studenten die achttien zijn geworden en voor alle hbo-studenten en wo-studenten wordt (tot hun dertigste) voorzien in studiefinanciering in de vorm van een lening, waarbij studenten van mindervermogende ouders een aanvullende beurs kunnen krijgen die wordt omgezet in een gift als ze binnen tien jaar afstuderen. Op deze manier moeten alle studenten een studie kunnen bekostigen, ongeacht de portemonnee van hun ouders.

In de basis biedt het Nederlandse onderwijs hiermee gelijke kansen aan leerlingen om onderwijs van goede kwaliteit te kunnen volgen op verschillende niveaus, ongeacht het inkomen van hun ouders of van henzelf. In de praktijk doen zich echter toch financiële obstakels voor die de onderwijskansen van kinderen uit mindervermogende gezinnen kunnen belemmeren. Zo hanteren scholen in het basis- en voortgezet onderwijs vrijwillige ouderbijdragen voor de financiering van aanvullende activiteiten, leermiddelen en excursies. Deze bijdragen kunnen oplopen tot enkele honderden euro’s per kind per jaar. Ouderbijdragen mogen niet worden aangewend voor het uitvoeren van het reguliere onderwijsprogramma: de toegang tot het reguliere onderwijsaanbod is dus niet afhankelijk van de vraag of ouders de bijdrage kunnen of willen betalen. Wel kunnen kinderen voor wie geen ouderbijdrage is betaald worden uitgesloten van aanvullende activiteiten, zoals onderwijs in een extra taal, bezoek aan een theatervoorstelling of schoolreisjes. Die uitsluiting kan – zoals elke vorm van uitsluiting – een negatieve impact hebben op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen. De angst voor uitsluiting maakt dat ouders die op of onder de armoedegrens leven een grote druk voelen om de vrijwillige ouderbijdrage toch te betalen (Elffers, ter perse). Ook zijn er signalen dat de vrijwillige ouderbijdrage lang niet altijd als vrijwillig wordt ervaren of gepresenteerd. Ouders die de bijdrage niet kunnen betalen, worden soms geconfronteerd met aanmaningen, rente en incassobureaus (RTL Nieuws, 2017).

Hoewel de Nederlandse overheid garant staat voor de vrije toegang tot onderwijs van voldoende kwaliteit, zijn er steeds meer ouders die uitwijken naar privaat bekostigd onderwijs, dat kinderen naast of in plaats van het reguliere onderwijs volgen. De mogelijkheid voor gezinnen om in de vorm van bijles of examentraining aanvullende begeleiding in te kopen, of om hun kinderen op privéscholen meer individuele begeleiding en onderwijs in kleinere klassen te bieden, zet de kansengelijkheid in het onderwijs onder druk. Zodra meervermogende ouders de onderwijskansen van hun kinderen versterken door het inkopen van extra of beter onderwijs, rest mindervermogende ouders drie opties: de middelen vinden om hetzelfde te doen, proberen een kosteloos of goedkoper alternatief te vinden voor extra of beter onderwijs, of accepteren dat hun kinderen een relatieve achterstand zullen oplopen ten opzichte van kinderen die hun prestaties met behulp van privaat onderwijs kunnen verbeteren (zie voor een uitgebreidere bespreking van dit vraagstuk: Elffers, 2018; 2019).

Ook zijn er signalen dat gezinnen met een hoger inkomen er vaker in slagen om ondersteuning voor hun kinderen met specifieke leer- en ondersteuningsbehoeften te realiseren. Zulke ondersteuning wordt binnen het reguliere onderwijs geboden in het kader van de Wet passend onderwijs. De toekenning van deze middelen gebeurt op aanvraag. Er zijn grote verschillen zichtbaar in de aanvraag, en dus in de toekenning, van aanvullende ondersteuning tussen scholen en leerlingen. Leerlingen met ouders die zelf hoger onderwijs hebben gevolgd – die doorgaans ook een hoger inkomen hebben –, maken vaker gebruik van extra ondersteuning met behulp van passend onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2019). Daarnaast zijn er signalen dat vermogende ouders vaker zelf een oplossing kunnen bekostigen door zich te wenden tot kleinschalige privéscholen, wanneer voor hun kind geen passende plek in het reguliere onderwijs kan worden gevonden (zie bijvoorbeeld NTR, 2022). Voor mindervermogende ouders is die uitweg niet beschikbaar.

Tot slot blijkt het sociaal leenstelsel – dat juist was bedoeld om financiële drempels weg te nemen voor studeren in het hoger onderwijs – averechts te hebben uitgepakt voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten uit mindervermogende gezinnen. Juist deze groep studenten bleek zich te laten afschrikken door de grote schulden die zij door deze regeling aanvankelijk opbouwen. De angst voor schulden maakte dat zich na de invoering van het leenstelsel minder studenten uit lagere-inkomensgroepen aanmeldden voor een opleiding.

De impact van armoede op schoolloopbanen
Hiervóór zijn enkel verschillen in de kansen voor leerlingen uit minder- en meervermogende gezinnen beschreven om toegang te krijgen tot bepaalde vormen van onderwijs en aanvullende begeleiding. Armoede en schulden hebben echter ook een negatieve impact op de mate waarin leerlingen de vruchten van het geboden onderwijs kunnen plukken. Langdurige armoede en schulden kunnen een soepel verloop van de schoolloopbaan verstoren. De relatie tussen geld en schoolloopbanen is doorgaans niet direct: niet zozeer het gebrek aan geld zelf, als wel de stress die een gebrek aan geld of hoge schulden opleveren, heeft een negatieve impact op de schoolloopbaan (Engle & Black, 2008). Van opgroeien in armoede is al langer bekend dat dit een negatieve invloed heeft op het welbevinden, het gedrag en de mentale en fysieke gezondheid van kinderen (Nederlands Jeugdinstituut, 2020). Kinderen die opgroeien in armoede krijgen vaker te maken met sociale uitsluiting. Ze vallen vaker uit op school (Traag, 2012) en vervallen vaker in alcohol- en drugsgebruik en criminaliteit (Pharos, 2021). De negatieve impact van armoede en schulden op de ontwikkelkansen van kinderen wordt voor een deel verklaard door de invloed van de stress die ouders ervaren als gevolg van armoede of schulden. Ouders die kampen met stress door armoede en schulden zijn vaker depressief, voelen zich vaker incompetent als ouder en hebben minder goede relaties met hun partner en met hun kinderen. Deze zaken worden gerelateerd aan slechtere schoolprestaties en meer probleemgedrag (SER, 2017). Langdurige armoede kan ouders terneergeslagen maken: zij ervaren het ouderschap vaker als een zware last (Besselink e.a., 2013), hebben minder mentale ruimte en geduld voor de opvoeding, en interacteren daardoor minder vaak en minder geduldig met hun kinderen (Wesdorp & Jungmann, 2016).

Armoede kan direct en indirect – via het gedrag van ouders – een psychische belasting vormen voor kinderen en jongeren, die maakt dat zij minder rust en aandacht kunnen vinden voor hun schoolwerk. De onzekerheid van opgroeien in armoede laat weinig ruimte voor leerlingen en hun ouders om zich met de toekomst bezig te houden, doelen te stellen en een plan uit te stippelen om die doelen te bereiken (Wesdorp & Jungmann, 2016). Dat heeft niet alleen invloed op de keuzes die zij maken op bepalende momenten in de schoolloopbaan. Het maakt ook dat kinderen die opgroeien in armoede minder kansen krijgen om executieve functies te ontwikkelen, zoals plannen en organiseren, die nodig zijn om op school te presteren. Onderzoek laat zien dat armoede een negatieve impact heeft op de hersenontwikkeling van kinderen (Troller-Renfree e.a., 2022). Armoede belemmert dus niet alleen de kansen van kinderen om zich te kunnen concentreren op hun schoolwerk, maar ook de kansen op hun cognitieve ontwikkeling zelf. Wanneer ouders in de schuldhulpverlening zitten, blijken kinderen een significant hogere kans te hebben op onderpresteren (CBS, 2019). Dat betekent dat het deze leerlingen minder goed lukt om op school te presteren op het niveau dat verwacht zou worden op basis van hun cognitieve aanleg. Met andere woorden: ze hebben meer in hun mars dan er op school uitkomt. Kinderen die opgroeien in armoede stromen vaker met een relatieve achterstand het onderwijs binnen en weten die relatieve achterstand in de jaren daarna vaak onvoldoende in te lopen (Engle & Black, 2008). Verschillen in zogeheten school readiness naar ouderlijk inkomen kunnen vermoedelijk gerelateerd worden aan verschillen in het opleidingsniveau van ouders en aan verschillen in de input die ouders hun kinderen in de eerste levensjaren geven (Nederlands Jeugdinstituut, 2020).

Armoede hangt samen met verschillende andere sociaal-economische kenmerken van gezinnen, zoals het werk en opleidingsniveau van ouders. Het feit dat de financiële middelen thuis beperkt zijn, is niet zonder meer een doorslaggevende factor in de ontwikkelkansen van kinderen. Met name het opleidingsniveau van ouders lijkt een bepalende rol te spelen in de onderwijskansen van kinderen, zowel in directe zin – in termen van aangeboren aanleg – als in indirecte zin – in termen van de input en ondersteuning die ouders hun kinderen kunnen bieden. Maar ook gegeven deze samenhang blijkt armoede een belangrijk brandpunt van kansenongelijkheid. Armoede en schuldenproblematiek kunnen overheersend zijn en voor gezinnen problemen veroorzaken in tal van levensdomeinen (Wesdorp & Jungmann, 2016). Problemen met de opvoeding en school kunnen worden aangejaagd door stress en allesoverheersende financiële problemen in gezinnen. De enorme impact van de recente toeslagenaffaire illustreert hoe schulden een gezin zodanig klem kunnen zetten dat dit zijn weerslag heeft op uiteenlopende aspecten van hun leven, waaronder werk, wonen, gezondheid en opvoeding, met soms grote, negatieve gevolgen voor de kinderen in het gezin.

Het tegengaan van de invloed van armoede op onderwijskansen
Opgroeien in armoede belemmert op verschillende manieren de onderwijskansen van leerlingen. Hoewel het onderwijs niets kan veranderen aan de financiële omstandigheden waarin gezinnen verkeren, zijn er voor het onderwijs wel degelijk mogelijkheden om deze kansenongelijkheid tegen te gaan.

Ondanks de formele toegankelijkheid van onderwijs voor alle leerlingen, kunnen meervermogende gezinnen in hun streven naar een zo hoog mogelijk opleidingsniveau betere kansen kopen dan mindervermogende gezinnen (Elffers, 2019). Hoewel kinderen uit mindervermogende gezinnen niet slechter gaan presteren wanneer kinderen uit meervermogende gezinnen hun prestaties middels privaat onderwijs weten te verbeteren, lopen zij hierdoor wel degelijk een relatieve achterstand op die hun kansen negatief kan beïnvloeden. Bijvoorbeeld wanneer de prestaties van leerlingen worden vergeleken bij selectie voor een bepaalde onderwijsroute of opleiding (Elffers, 2018). Om deze vorm van kansenongelijkheid tegen te gaan, is het essentieel de kosteloze toegang tot goed onderwijs en begeleiding voor alle leerlingen scherp te bewaken. Op eigen kosten begeleiding inkopen moet niet nodig zijn. Het reguliere onderwijs dient over voldoende middelen en menskracht te beschikken om alle leerlingen van het beste onderwijs en de beste begeleiding te voorzien. Op dit moment is sprake van een groeiend lerarentekort, vooral op scholen met leerlingen met een verhoogd risico op onderwijsachterstanden (Adriaens e.a., 2021). Hierdoor zijn de klassen groot en is de werkdruk te hoog om in alle gevallen in de benodigde begeleiding te kunnen voorzien. Een andere waarborg voor kosteloze toegang betreft de deelname aan aanvullende activiteiten die de school organiseert. Deze mogen nimmer worden voorbehouden aan leerlingen van wie de ouders daarvoor kunnen betalen. Kinderen uit mindervermogende gezinnen mogen op school nooit worden uitgesloten, of activiteiten nu wel of niet binnen het formele onderwijsprogramma vallen.

Om het risico op onderpresteren van kinderen die opgroeien in gezinnen met hoge schulden te verkleinen, biedt het Nederlandse onderwijs extra onderwijs en begeleiding door middel van het onderwijsachterstandenbeleid. Het gegeven of ouders in de schuldsanering zitten, wordt meegewogen als een van de indicatoren bij het toekennen van onderwijsachterstandenmiddelen, die overigens niet op individueel niveau, maar op gemeentelijk en schoolniveau worden uitgekeerd. Scholen kunnen met behulp van deze middelen preventief investeren in extra onderwijs en begeleiding voor leerlingen van wie de ouders in de schuldsanering zitten. Het onderwijsachterstandenbeleid is een directe uitwerking van het streven om het speelveld door middel van onderwijs gelijker te maken. Door extra te investeren in het onderwijs aan leerlingen die van huis uit wellicht minder input of ondersteuning krijgen, worden ongelijke ontwikkelkansen tegengegaan die voortvloeien uit verschillen in de omstandigheden waarin leerlingen opgroeien. Een belangrijk deel van de onderwijsachterstandenmiddelen wordt geïnvesteerd in voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Daarmee wordt getracht te voorkomen dat kinderen met zodanig grote achterstanden het onderwijs instromen ten opzichte van andere leerlingen, dat zij die niet meer kunnen inhalen. Deze focus sluit aan bij de constatering van een beperktere school readiness van kinderen die opgroeien in armoede. Helaas blijkt de VVE in Nederland vooralsnog weinig effectief (Fukkink e.a., 2017). Meer – gezien de beperkte effectiviteit van de huidige programma’s – of misschien vooral ook anders investeren lijkt nodig om het onderpresteren van kinderen die opgroeien in gezinnen met schulden tegen te gaan (Borghans & Diris, 2021).

Om te voorkomen dat armoede en schulden gezinnen zodanig klemzetten dat de ontwikkeling van kinderen erdoor wordt belemmerd, ligt een belangrijke focus op het voorkomen en tegengaan van stress als gevolg van de financiële situatie waarin een gezin verkeert. Het overnemen of tijdelijk pauzeren van schulden, zoals sommige Nederlandse gemeenten al doen, geeft ouders lucht en kan de stabiliteit in gezinnen versterken. Er zijn aanwijzingen dat het verlichten van financiële zorgen, simpelweg door ouders geld te geven, de cognitieve ontwikkeling van zeer jonge kinderen bespoedigt (Troller-Renfree e.a., 2022). Het doorbreken van de cirkel van armoede, die niet alleen de ouders, maar ook de daaropvolgende generatie in zijn greep houdt, is noodzakelijk om de intergenerationele overdracht van armoede van ouder op kind tegen te gaan.

In dat laatste kan het onderwijs een rol spelen door het verbeteren van de financiële geletterdheid van de nieuwe generatie (Amagir, 2020). Voor het overige lijkt de rol van de school in de aanpak van armoede en schulden in beginsel wellicht beperkt. Het wegnemen van stress door schulden, het ondersteunen van de opvoeding of het versterken van de stabiliteit in gezinnen die gebukt gaan onder financiële zorgen, zijn geen taken die het onderwijs op zich kan nemen. De school vormt niettemin een onmisbare schakel in de keten van instanties die armoede kan terugdringen (SER, 2017). De school kan armoede en aan armoede gerelateerde problematiek signaleren, kan ouders informeren over mogelijkheden voor financiële en materiële ondersteuning ten behoeve van de schoolloopbaan van hun kinderen en kan gezinnen doorverwijzen naar professionele hulp wanneer dat nodig is. Juist omdat de school dagelijks contact heeft met leerlingen speelt het onderwijs een cruciale rol in het opbouwen van een relatie met gezinnen en in het signaleren en bespreekbaar maken van armoedeproblematiek. Er zijn verschillende handreikingen ontwikkeld (bijvoorbeeld Lusse & Kassenberg, 2020; Ministerie van OCW, 2021; Nederlands Jeugdinstituut, 2020) waarin uitgangspunten, modellen, preventieve en curatieve interventies en procesafspraken zijn uitgewerkt om de samenwerking tussen onderwijs, zorgprofessionals in en om de school en gemeenten te versterken. Ook de regionale samenwerkings-verbanden – die verantwoordelijk zijn voor het realiseren van passend onderwijs aan leerlingen met aanvullende zorgbehoeften – ontwikkelen ondersteuningsplannen waarin doelen en afspraken met verschillende partners in en om het onderwijs zijn uitgewerkt (zie bijvoorbeeld: Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs Amsterdam-Diemen, 2019). Voor het onderwijs biedt met name de handreiking van Lusse & Kassenberg (2020) concrete uitgangspunten en werkwijzen voor het signaleren van armoede, het ondersteunen van gezinnen en het stimuleren van kansen voor kinderen die opgroeien in armoede. Het Nederlands Jeugdinstituut (2020) zette in bredere zin op een rij welke risicofactoren en beschermende factoren zijn geïdentificeerd in het opvoeden en opgroeien van kinderen in armoede. Hun inventarisatie biedt eveneens concrete aangrijpingspunten voor professionals die zich richten op verschillende leefdomeinen waarin kinderen en jongeren zich ontwikkelen: het persoonlijk domein (bijvoorbeeld gezin, buurt, vrienden), het maatschappelijk domein (bijvoorbeeld onderwijs, werk, zorg) en het sociale domein (bijvoorbeeld vrijetijdsbesteding, welzijnswerk, sociale netwerken).

Tot slot
Geld mag geen verschil maken voor de kansen van kinderen. Toch belemmert opgroeien in armoede de ontwikkelkansen van kinderen in en door het onderwijs. Om onderwijs daadwerkelijk als grote gelijkmaker te doen functioneren in een samenleving waarin onderwijskwalificaties sterk bepalend zijn voor de maatschappelijke positie die individuen kunnen en mogen innemen in die samenleving, is het zaak de kansenongelijkheid als gevolg van de financiële omstandigheden waarin kinderen opgroeien tegen te gaan. In dit artikel zijn daartoe drie sporen geïdentificeerd. Allereerst moet het onderwijs zelf gelijke kansen bieden aan leerlingen, ongeacht de portemonnee van hun ouders. Financiële belemmeringen voor volwaardige deelname aan het onderwijs moeten worden opgeheven. Ten tweede kan het onderwijs een belangrijke rol spelen in het gelijker maken van de ontwikkelkansen van leerlingen die in ongelijke omstandigheden opgroeien. Voor leerlingen die vanwege hun thuissituatie een verhoogd risico hebben op onderpresteren en schooluitval biedt het onderwijs extra instructie en begeleiding. In dit artikel heb ik geconstateerd dat er meer middelen en menskracht en effectievere programma’s nodig zijn om het risico op onderpresteren voor deze groepen tegen te gaan. Ten derde kan het onderwijs in nauwe samenwerking met zorgprofessionals in en om het onderwijs bijdragen aan het tegengaan van de negatieve gevolgen van opgroeien in armoede voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Met name het verlichten van de acute stress in gezinnen met geldzorgen lijkt een kansrijke insteek. Door armoedeproblematiek te signaleren, door gezinnen die gebukt gaan onder geldzorgen te ondersteunen, en door leerlingen de kans te bieden om hun talenten te ontplooien ongeacht de financiële situatie van het gezin waarin ze opgroeien, kan onderwijs bijdragen aan het doorbreken van de vicieuze cirkel van armoede waarin gezinnen soms van generatie op generatie gevangen zitten.

 

Literatuur

Adriaens, H., Elshout, M., & Elshout, S. (2021). Personeelstekorten primair onderwijs in de G5 - peildatum 1 februari 2021. CentERdata. https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-onderwijs-cultuur-en-wetenschap/documenten/rapporten/2021/04/19/personeelstekorten-primair-onderwijs-in-de-g5-peildatum-1-februari-2021

Amagir, A. (2020). You can’t just spend all the money you have. Universiteit van Amsterdam. https://hdl.handle.net/11245.1/4b3fd066-4f91-4bab-9777-88ee09f0378b

Besselink, P., Braun, M., & Oosterkamp-Szwajcer, E. (2013). Ouders in armoede: veerkrachtig, strijdvaardig of terneergeslagen? Journal of social intervention: theory and practice, 22(4), 24-42. https://doi.org/10.18352/jsi.378

Borghans, L., & Diris, R. (2021). Ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs door de jaren heen. https://esb.nu/esb/20068095/ongelijkheid-in-het-nederlandse-onderwijs-door-de-jaren-heen

van den Broek, A., Mulder, J., de Korte, K., Bendig-Jacobs, J., & van Essen, M. (2018). Selectie bij opleidingen met een numerus fixus & de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. ResearchNed. https://www.scienceguide.nl/wp-content/uploads/2018/07/ort_Selectie_bij_opleidingen_met_een_numerus_fixus___de_toegankelijkheid_van_het_hoger_onderwijs.pdf

CBS. (2012). Studeren loont. Inkomens van afgestudeerden in het mbo, hbo en wetenschappelijk onderwijs. Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2012. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2012/26/sociaaleconomische-trends-2e-kwartaal-2012

CBS. (2019). De nieuwe onderwijsachterstandenindicator primair onderwijs. https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2019/45/de-nieuwe-onderwijsachterstandenindicator

Elffers, L. (2018). De bijlesgeneratie. Opkomst van de onderwijscompetitie. Amsterdam University Press.

Elffers, L. (2019). Het kopen van kansen: de inzet van schaduwonderwijs in de onderwijscompetitie. In H. van de Werfhorst & E. van Hest (Red.), Gelijke kansen in de stad. Amsterdam University Press.

Elffers, L. (ter perse). Onderwijs maakt het verschil. Kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs. Walburg Pers.

Engle, P. L., & Black, M. M. (2008). The effect of poverty on child development and educational outcomes. Annals of the New York Academy of Sciences, 1136(1), 243-256. https://doi.org/10.1196/annals.1425.023

Fukkink, R., Jilink, L., & Oostdam, R. (2017). A meta-analysis of the impact of early childhood interventions on the development of children in the Netherlands: an inconvenient truth? European Early Childhood Education Research Journal, 25(5), 656-666. https://doi.org/10.1080/1350293X.2017.1356579

Inspectie van het Onderwijs. (2017). Staat van het Onderwijs 2015/2016. https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2017/04/12/staat-van-het-onderwijs-2015-2016

Inspectie van het Onderwijs. (2019). Dyslexieverklaringen. Verschillen tussen scholen nader bekeken. https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/themarapporten/2019/04/10/dyslexieverklaringen-verschillen-tussen-scholen-nader-bekeken

Lusse, M., & Kassenberg, A. (2020). Omgaan met armoede op scholen. Hogeschool Rotterdam. https://www.hogeschoolrotterdam.nl/onderzoek/projecten-en-publicaties/pub/omgaan-met-armoede-op-scholen-handreiking-voo/09bbb451-3a19-438f-a88c-5d627c8cd5a2/

Ministerie van OCW. (2021). Samen bouwen aan ouder- en jeugdsteunpunten. https://www.steunpuntpassendonderwijs-povo.nl/wp-content/uploads/2021/10/Leidraad-Samen-bouwen-aan-ouder-en-jeugdsteunpunten.pdf

Nederlands Jeugdinstituut. (2020). Opgroeien en opvoeden in armoede. https://www.nji.nl/publicaties/opgroeien-en-opvoeden-in-armoede

NTR. (2022, 8 februari). Door de bomen. Documentaire 2doc kort. https://www.2doc.nl/documentaires/series/2doc/kort/2022/door-de-bomen.html

Pharos (2021). Infosheet Kansrijke start & Armoede en schulden. https://www.pharos.nl/infosheets/kansrijke-start-armoede-schulden/

RTL Nieuws. (2017, 7 september). Thomas kon de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen: 'Ik kreeg een forse aanmaning.' https://www.rtlnieuws.nl/gezin/artikel/2376911/thomas-kon-de-vrijwillige-ouderbijdrage-niet-betalen-ik-kreeg-een-forse

Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs Amsterdam-Diemen. (2019). Samen voor elke leerling. https://www.swvadam.nl/

Sandel, M. J. (2020). The tyranny of merit: What's Become of the Common Good? Penguin UK.

SER. (2017). Opgroeien zonder armoede. https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/adviezen/2017/opgroeien-zonder-armoede.pdf

Timmermans, A. C., Kuyper, H., & van der Werf, G. (2015). Accurate, inaccurate, or biased teacher expectations: Do Dutch teachers differ in their expectations at the end of primary education?. British Journal of Educational Psychology, 85(4), 459-478. https://doi.org/10.1111/bjep.12087

Traag, T. (2012). Early school-leaving in the Netherlands. A multidisciplinary study of risk and protective factors explaining early school-leaving (Proefschrift). https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/50/early-school-leaving-in-the-netherlands-a-multidisciplinary-study-of-risk-and-protective-factors-explaining-early-school-leaving

Troller-Renfree, Costanzo, M. A., Duncan, G. J., Magnuson, K., Gennetian, L. A., Yoshikawa, H., Halpern-Meekin, S., Fox, N. A., & Noble, K. G. (2022). The impact of a poverty reduction intervention on infant brain activity. PNAS, 119(5). https://doi.org/10.1073/pnas.2115649119

Wesdorp, P., & Jungmann , N. (2016). Hoe beïnvloeden schulden het gedrag van mensen? Hogeschool Utrecht. https://www.hu.nl/onderzoek/publicaties/impact-hoe-beinvloeden-schulden-het-gedrag-van-mensen-werkwijzer-1