Door Emilia de Gruijter & Rosa Geijsberts

Hoe behandel je kinderen die last hebben van problematische boosheid? Bied je ze een protocol emotieregulatietherapie? Ga je vooral met ouders aan de slag? Socialevaardigheidstraining? Wij denken dat het beter kan. In dit artikel pleiten wij ervoor om niet alle vormen van problematische boosheid over één kam te scheren, maar eerst te achterhalen wat de oorsprong van de boosheid is – inflexibiliteit of impulsiviteit – en kinderen dan gerichte vaardigheden aan te leren.

In dit artikel onderscheiden we twee oorzaken van problematische boosheid aan de hand van de methode Monster Boos, een dramatherapeutische methode die is bedacht door Emilia de Gruijter en in de loop der jaren is doorontwikkeld en toegepast door verschillende behandelaren. We beschrijven hier eerst de totstandkoming van de methode en stellen vervolgens de theoretische concepten aan de orde die de basis vormen van Monster Boos. Met behulp van deze methode maken we vervolgens onderscheid tussen boosheid vanuit inflexibiliteit en boosheid vanuit impulsiviteit. We zetten uiteen waarom dit onderscheid belangrijk is en welke rol het speelt in de methode Monster Boos. We lichten de werkzame factoren van de methode toe aan de hand van concrete voorbeelden uit de praktijk.

Aanleiding
Emilia de Gruijter was vanaf 1995 werkzaam in de jeugd-geestelijke gezondheidszorg en hield ze zich onder andere bezig met het behandelen van kinderen en jongeren met ADHD (attention deficit hyperactivity disorder) en autisme. Vaak viel bij deze kinderen ook de impulscontroleproblematiek op, maar daar werd zelden expliciet aandacht aan besteed. Dit werd gezien als een ondergeschikt onderdeel van de gehele problematiek en dus richtte de behandeling zich met name op psycho-educatie, waarbij ouders en leerkrachten werd geleerd om zo veel mogelijk structuur en duidelijkheid te scheppen.
Dit werd aangevuld met socialevaardigheidstrainingen voor de kinderen en jongeren, zodat zij leerden zich adequaat op te stellen en te uiten in hun contacten met anderen. En als het nodig was werd psychofarmaca ingezet voor de concentratie of de angst.
Daarnaast werkte Emilia in een eerstelijnspraktijk voor kinderen en jongeren, waar het haar opviel dat problematische boosheid een belangrijk aandeel vormde van de aanmeldingsproblematiek. Ouders, leerkrachten en de kinderen zelf waren vaak ten einde raad en wisten niet hoe om te gaan met die boosheid. Over het algemeen ging het om adequate opvoeders, die met time-outs, straffen en belonen probeerden grip te krijgen op de excessieve uitingen van hun kind. Resultaat bleef echter uit of bleek van korte duur.
Het viel op dat het emotionele gedrag van de kinderen in de instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) en in de eigen praktijk op elkaar leek. De boosheid was buitenproportioneel aanwezig en dus was het voor ouders en leerkrachten ook niet invoelbaar waarom het kind zó boos werd. De kinderen voelden zich intussen niet gezien of gehoord en kregen vooral straf in plaats van erkenning voor hun gevoelens, waardoor het gedrag alleen maar erger werd.
Hierdoor ontstond het idee om de boosheid voor te stellen als een monster, een ‘Monster Boos’, dat in jezelf zit en eigenlijk voor je opkomt en je wil helpen, maar daar wat in overdrijft. Het is als het ware een copingmechanisme, zoals we ook zien in het modimodel van de schematherapie (Loose e.a., 2013). Het doel van de dramatherapie wordt nu om het kind zelf controle te laten krijgen over zijn monster. Om dat voor elkaar te krijgen, moeten we het monster eerst beter leren kennen.

Theorie
Boosheid is een van de meest voorkomende klachten waarmee kinderen (en hun ouders) worden aangemeld voor behandeling (Bambauer & Connor, 2005). In ons artikel richten we ons op problematische boosheid die buitenproportioneel aanwezig is. Iedereen kan weleens boos worden, geïrriteerd of gefrustreerd, wat uiteraard geen reden is tot behandeling. Bij problematische boosheid is de frequentie en aard van de boosheid dusdanig dat er een hulpvraag ligt voor behandeling. Boosheid komt voor bij veel verschillende psychische aandoeningen, zoals stemmingsstoornissen, AD(H)D, autisme en gehechtheidsproblematiek. Bovendien is bekend dat agressie bij kinderen samengaat met individuele, familiaire en sociaal-economische problemen, die toenemen met de leeftijd van het kind (Raaijmakers e.a., 2011). Het is dus van belang om boosheid en agressie bij kinderen goed te begrijpen en zo vroeg mogelijk te behandelen. Ondanks het feit dat boosheid zo vaak voorkomt en zo veel invloed heeft op het gezinsleven, is het nog steeds slecht omschreven in de literatuur. Op dit moment worden er verschillende kenmerken en benamingen gebruikt om agressief gedrag te beschrijven, zoals symptomen (irritatie, vijandigheid), diagnoses (periodieke explosieve stoornis, disruptieve stemmingsdysregulatiestoornis, oppositioneel-opstandige stoornis, gedragsstoornis (APA, 2014) en gedragingen (impulsiviteit, schelden, slaan) (Connor e.a., 2019). Deze verscheidenheid aan termen en beschrijvingen maakt het lastig om goed te onderzoeken wat boosheid bij een kind nu precies inhoudt en hoe we die het beste kunnen behandelen.

Boosheid vanuit inflexibiliteit
versus boosheid vanuit impulsiviteit

Hier zouden wij graag onderscheid willen maken tussen boosheid vanuit inflexibiliteit en boosheid vanuit impulsiviteit. Boosheid vanuit inflexibiliteit betreft kinderen die te weinig vaardigheden hebben om om te gaan met veranderingen, frustraties en problemen. Wanneer een beroep wordt gedaan op deze vaardigheden worden ze overspoeld door frustraties en boosheid, waardoor ze ‘ontploffen’. Voorbeelden van situaties waarin dat gebeurt, zijn: moeten stoppen met spelen, tv uitzetten en naar bed moeten, onenigheid over welk programma gekeken wordt, moeite met naden in sokken, enzovoort (Greene, 2005).
Kinderen die boos worden vanuit impulsiviteit laten een andere vorm van boosheid zien dan kinderen die inflexibel zijn. Kinderen die boos worden vanuit impulsiviteit hebben vooral moeite met geduld, met ‘nadenken voor je iets doet’ en het bedenken van meerdere oplossingen voor een probleem. De kern van de boosheid zit hem dus meer in moeite hebben met het omgaan met emoties (‘Hoe kalmeer ik de boosheid die opkomt even, zodat ik kan nadenken en een oplossing kan uitdenken?’), dan in moeite hebben met flexibiliteit en veranderingen (‘Hoe kan ik accepteren dat dingen soms anders gaan dan ik wil en kan ik erop vertrouwen dat het toch goed komt?’). Wat ons betreft is dit een belangrijk onderscheid, omdat de behandeling van ‘andere’ boosheid ook een andere focus zou moeten hebben.
De aandachtige lezer zou nu kunnen denken dat er specifieke diagnosen passen bij het onderscheid in boosheid: de boosheid vanuit inflexibiliteit past bijvoorbeeld meer bij een autistisch beeld en boosheid vanuit impulsiviteit meer bij een ADHD-beeld. Ook wij zien dit patroon vaak in de praktijk. Het blijft echter belangrijk om te benoemen dat dit geen een-op-een-overeenkomst is en dat hier ook geen onderzoek naar is gedaan. Wij denken dat een kind met ADHD ook boosheid kan beleven vanwege inflexibiliteit en dat boosheid vanuit impulsiviteit ook voorkomt bij kinderen zonder ontwikkelingsstoornis.
Wij pleiten er dus voor om, voorafgaand aan de behandeling van kinderen met problematische boosheid, diagnostisch te bekijken welke boosheid op de voorgrond staat, zodat de bijpassende behandeling kan worden gekozen. Een manier om dit diagnostisch te bekijken, wordt verderop in de methode uitgelegd (zie fase 1). Het is belangrijk te benoemen dat we dit onderscheid zien vanuit klinische ervaring en dat dit geen (wetenschappelijk) onderzocht verschil is. Zoals we eerder beschreven, is het erg lastig om boosheid te definiëren en te onderzoeken. We hopen met dit artikel behandelaren aan het denken te zetten en hen te inspireren om hier meer mee te doen.

Behandeling met Monster Boos
Methode. Monster Boos is een dramatherapeutische methode met als doel kinderen en jongeren met agressieregulatieproblematiek te helpen.
Dramatherapie. In dit artikel staat dramatherapie centraal. Dramatherapie is gericht op de expressie en beheersing van emoties, het uitbreiden van rolrepertoire, het uitbreiden van interpersoonlijke en communicatieve vaardigheden en het ontwikkelen van reflectievermogen. In dramatherapie wordt methodisch gewerkt met een fictieve werkelijkheid, door middel van drama- en theaterwerkvormen, rollenspel en psychodramatechnieken als rolwissel en rescripten. Het doel van dramatherapie is gevoelens leren herkennen, gevoelens uiten of verdragen, bewerken van negatieve cognities en het uitbreiden van het gedragsrepertoire. De therapie geeft de mogelijkheid om met gedrag te experimenteren. Op die manier kan de gewenste gedragsverandering in het leven van de cliënt op gang komen.
Dramatherapeutische methode Monster Boos. Zoals we hebben beschreven, is dramatherapie ervaringsgericht: het kind kan laten zien hoe zijn boosheid eruitziet en hoe het zelf de boosheid in verschillende situaties ervaart. De dramatherapeut kan vanuit de eigen basisvaardigheden in die verschillende situaties meespelen om zo het kind te helpen Monster Boos vorm te geven en de boosheid te uiten. Het kind ervaart wat behulpzaam is en wat niet en leert om controle te krijgen over de boosheid. Zo doet het positieve ervaringen op die vertrouwen geven, zodat de transfer naar de realiteit gemaakt kan worden.
Behandeling. De behandeling bestaat uit drie fasen. In de eerste fase leren we Monster Boos kennen. In de tweede fase wordt er in de fantasie gespeeld met Monster Boos en in de derde fase wordt de transfer gemaakt naar de realiteit en worden situaties nagespeeld waarin het kind boos wordt (Emunah, 1994). Naast de individuele dramatherapie van het kind begeleiden we de ouders, zodat ook zij Monster Boos leren kennen en leren wat Monster Boos nodig heeft om minder sterk of minder snel boos te worden.

‘Een vriend die ons wil helpen’ – het inleidende verhaal

De methode begint met een inleidend verhaal: we hebben allemaal een Monster Boos in ons. Dit monster komt voor ons op wanneer we gepest of geplaagd worden, wanneer ons onrecht wordt aangedaan of wanneer dingen niet eerlijk of rechtvaardig gaan. Monster Boos is dus als het ware een vriend die ons wil helpen. Maar soms wordt Monster Boos te sterk: dan wil hij ons helpen, maar wordt hij zo boos dat het niet meer helpt. Het is de bedoeling dat wij de baas blijven over onze Monster Boos en als dat niet lukt, dan komen kinderen of jongeren in dramatherapie om te leren weer de baas te worden over hun Monster Boos.
Herken je dit? Merk je weleens dat je zo boos wordt dat je eigenlijk niet meer kunt stoppen of dingen doet of zegt waar je later spijt van hebt? Dan kan dat een goede reden zijn om samen te ontdekken hoe jouw Monster Boos eruitziet en wat jij kunt doen om het de baas te worden, er controle over te krijgen of er grip op te krijgen.

Fase 1
Het eerste onderdeel van de behandeling is een ontspanningsoefening (Roelofs e.a., 2020) die begint met vragen aan het kind of de jongere om te gaan zitten of zo te gaan liggen alsof je even een dutje gaat doen. De dramatherapeut gaat naast de cliënt zitten en vraagt hem om de ogen te sluiten en zich te richten op het ontspannen van de verschillende lichaamsdelen en uiteindelijk op de ademhaling. Wanneer de cliënt ontspannen zit of ligt, vraagt de therapeut aan de cliënt om zich zijn Monster Boos voor te stellen. De therapeut blijft bij de cliënt en probeert zelf ook een zo goed mogelijk beeld te krijgen van dit monster. Het is belangrijk om naar details te vragen en ook alle zintuigen erbij te betrekken om voor de nodige verdieping te zorgen. Zijn er ook geluiden, daar bij Monster Boos? Hoe ruikt het daar? Dan vraagt de therapeut waar het monster woont en probeert ook daar een zo gedetailleerd mogelijk beeld van te krijgen. En tot slot wordt de cliënt gevraagd om een tekening te maken van Monster Boos, of een aantal kernwoorden op te schrijven – afhankelijk van de leeftijd en de vaardigheden van de cliënt.
In de praktijk is gebleken dat de wijze waarop kinderen fantaseren over hun Monster Boos een hulpmiddel kan zijn in het bepalen van de oorsprong van de boosheid. Er vallen namelijk een aantal interessante verschillen op in de beschrijvingen van Monster Boos door kinderen die boos worden als gevolg van inflexibiliteit en door kinderen die boos worden als gevolg van impulsiviteit.
Over het algemeen kunnen we stellen dat Monster Boos bij kinderen die boos worden vanuit inflexibiliteit er veelal uitziet als een mensje van het type ‘gemeen mannetje’. Dit Monster Boos is graag alleen, houdt van rust en orde en heeft een sterk rechtvaardigheidsgevoel. In de onderstaande casus over Sander is hier een voorbeeld van te zien.

Sander (1)
Sander is 9 jaar wanneer hij wordt aangemeld voor dramatherapie. Hij laat forse agressieproblematiek zien, zowel thuis als op school. Ouders hebben opvoedingsondersteuning gehad en Sander heeft een SOVA-training (sociale vaardigheden) gevolgd, met onvoldoende resultaat. Ouders zijn ten einde raad en zijn bang dat zij helemaal geen grip meer op hem zullen hebben wanneer Sander in de puberteit komt. Sander zelf heeft geen last van zijn agressie, maar hij vindt het wel vervelend dat hij weinig vrienden heeft en hij voelt zich vaak niet begrepen.
Sander vertelt dat zijn Monster Boos een mannetje is met ontploft haar en handen. Hij heeft dezelfde kleren aan als Sander nu en hij loopt door het bos. Daar hoort hij vogeltjes. Het is een beetje bewolkt en niet koud. Hij vindt het wel fijn in het bos, hij woont daar en kent het goed. Monster Boos voelt zich goed. Hij is de baas van het bos. Hij heeft verder niets nodig.

Het monster bij boosheid vanuit impulsiviteit is meer een wezentje met gekke en soms grappige details. De beschrijving van dit monster is veel fantasierijker. Dit Monster Boos voelt zich vaak eenzaam en wil graag gezelschap, het voelt zich niet begrepen en verstoten, het wil gezien en gehoord worden. In de onderstaande casus over Dirk is hiervan een voorbeeld te zien.

Dirk (1)
Dirk is 8 jaar. Hij wordt snel en heftig boos. Op school wanneer hij gepest wordt en thuis als hij iets niet goed heeft gedaan. Hij gaat dan schelden en slaan. Daarna heeft hij spijt en is hij erg verdrietig. Hij heeft emotieregulatietraining gehad en daar was ook ouderbegeleiding aan gekoppeld. Hij (en zijn ouders) weten in theorie wat ze moeten doen, maar in de praktijk lukt het niet om de boosheid te bedwingen.
Dirk vertelt dat zijn Monster Boos groen is met paarse ogen en hele scherpe tanden en klauwen. Hij woont in een grot en die grot is grijs. In de grot brandt vuur en er staat een groene bank. Er is geen licht in de grot en het ruikt muf. Ergens druppelt water. In een hoek staat een drumstel, want monster boos houdt van drummen en dat klinkt keihard in de grot. Monster Boos zou wel graag met vrienden muziek maken.

Afhankelijk van de leeftijd en de vaardigheden van het kind gaan we nu Monster Boos spelen of blijven we in de geleide fantasie. De ervaring leert dat kinderen tot ongeveer 10 jaar liever spelen en jongeren vanaf 12 jaar het zich liever voorstellen. Om een eenduidiger beeld te kunnen geven van de methode wordt er in het navolgende gespeeld met Monster Boos (geschikt dus voor kinderen tot circa 10 jaar).
Er wordt een decor gebouwd waarin zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan de woonomgeving van Monster Boos. Het feit dat de woonomgeving van het monster zichtbaar wordt gemaakt en dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de cliënt en zijn boosheid zorgt voor afstand, controle en veiligheid. Over het algemeen woont Monster Boos in een hut of grot.
Het kind kan nu zien dat het zijn boosheid niet is, maar dat dit een deel van hem is. De ervaring leert dat kinderen vaak een negatief zelfbeeld hebben en het gevoel hebben dat ze het altijd fout doen of altijd de schuld krijgen. Zowel op school als in de thuissituatie worden ze vaak aangesproken op hun gedrag. Leerkrachten en ouders geven aan dat er na een woede-uitbarsting vaak verdriet, schaamte en spijt zichtbaar worden bij het kind. Het is dan ook duidelijk dat het kind nauwelijks controle heeft over de boosheid. In de dramatherapie leert het kind dat de boosheid een deel van hem is dat misschien soms te sterk of te groot wordt, maar wel voor hem opkomt en het dus goed bedoelt. Hierdoor voelt het kind zich gezien en begrepen in de boosheid.
Het kind installeert zich in de woonomgeving van het monster en wordt het monster. Het kan zijn dat het kind daarvoor verkleedkleren wil hebben of gekleurde doeken. Deze attributen zorgen ook weer voor een helder onderscheid tussen het monster en het kind. In deze fase gaat het dus om het verder vormgeven van het monster en diens omgeving vanuit de fantasie van het kind. De therapeut helpt het kind zo veel mogelijk in de rolverdieping.
Het doel van deze fase is tweeledig. Aan de ene kant zorgt de rolverdieping voor een duidelijk onderscheid tussen het kind en zijn boosheid, waardoor er meer controle over en grip op de boosheid kan komen. Aan de andere kant leren het kind en de therapeut de aard en de behoefte van de boosheid beter kennen. Een belangrijke vraag tijdens deze sessie is dan ook: Wat heeft Monster Boos nodig?

Fase 2
Wanneer Monster Boos en zijn omgeving voldoende geëxploreerd zijn en het kind ideeën heeft gekregen over wat zijn Monster Boos nodig heeft, breekt de tweede fase aan waarin de aard en de behoefte van Monster Boos volledig centraal komen te staan. Het kind wórdt in deze fase Monster Boos en iedere sessie beleeft het monster in de fantasie avonturen waarin het uiteindelijk krijgt wat het nodig heeft.

Het decor wordt weer gebouwd en het kind neemt de rol van Monster Boos aan. Nu worden er verschillende situaties gespeeld waarin Monster Boos tevoorschijn komt (dus uit zijn hut of grot wordt gelokt om op te komen voor het kind of op te treden tegen onrecht of wat dan ook). De dramatherapeut kan een tegenrol spelen om een conflict uit te lokken en doordat nu bekend is wat de oorzaak van de boosheid is, kan de therapeut in de fantasie aansluiten bij de triggers van dit kind. Ook kan er rolwisseling plaatsvinden, zodat het kind kan ervaren hoe het voor een ander is om zijn Monster Boos tegenover je te krijgen. Als laatste kan er ook gedubbeld worden, wat betekent dat het kind zowel zijn monster als zichzelf speelt. Soms laat het monster zijn oude gedrag zien, maar vaker zien we dat het nu lukt om minder boos te worden, doordat duidelijk is wat het monster eigenlijk nodig heeft.
Wanneer het monster wordt uitgedaagd doordat er iets oneerlijks of onrechtvaardigs gebeurt, of wanneer het monster onvoldoende gezien wordt, kan er nu in de fantasie iets gedaan worden wat het monster helpt.
Over het algemeen zijn kinderen van nature creatief en fantasierijk. Ze mogen nu gebruikmaken van deze kwaliteit en kracht. In tegenstelling tot veel andere behandelingen en geprotocolleerde agressieregulatietrainingen kan het kind nu zelf bedenken wat Monster Boos nodig heeft. We zijn vaak verrast door wat een kind dan bedenkt. Voorbeeld: een kind ziet zijn monster in een donkere grot en het bedenkt dat het monster licht nodig heeft. Het kind vraagt of de therapeut met een zaklamp op hem kan schijnen en daar wordt het monster rustig en blij van. Het kind geeft na afloop aan dat het een sleutelhanger heeft met een klein lampje; dit gaat het vanaf nu dragen en op het moment dat het kind voelt dat het boos wordt, schijnt het met dit lampje, zodat zijn monster rustig wordt.

Sander (2)
Bij het Monster Boos van Sander komt een vriend op bezoek. Ze hebben afgesproken om te gaan voetballen. Maar als de vriend komt, geeft hij aan eigenlijk geen zin te hebben in voetballen, maar liever binnen wil gamen. Monster Boos wil voetballen en schreeuwt tegen de vriend dat hij dan maar moet oprotten. De vriend gaat naar andere vrienden toe die wel willen gamen en Monster Boos blijft alleen achter. Monster Boos vindt het stom, want ze hadden toch afgesproken om te voetballen. Sander merkt op dat Monster Boos nu én niet kan voetballen én weer een vriend kwijt is.

Dirk (2)
Monster Boos van Dirk wordt vaak geplaagd door de andere monsters. Ze vinden hem lelijk en raar. Hij rent dan achter ze aan en schopt en slaat ze. Ze lachen hem dan nog meer uit en soms worden ze bang voor hem en rennen heel hard weg. Monster Boos blijft vaak verdrietig achter, omdat niets helpt en ze maar niet stoppen. Dirk bedenkt dat wanneer Monster Boos niet zou reageren het eigenlijk niet meer leuk is voor de andere monsters. Die willen graag dat hij achter ze aan rent en omdat hij vrienden is met Monster Boos gaat hij samen met hem drummen en heel hard zingen in zijn grot.

Het kind ervaart nu voor het eerst dat het de baas is over de boosheid en mag bepalen hoe sterk of mild die geuit wordt. Dit zorgt voor controle en macht over de situatie en uiteindelijk over Monster Boos. Daarnaast wordt door in de fantasie te spelen de veiligheid gewaarborgd en krijgt het kind de kans om via spel zijn frustraties te uiten.

Fase 3
Wanneer Monster Boos in de fantasie als vanzelf weet wat hij moet doen om minder boos te worden, breekt de laatste fase aan. Hierin worden realistische rollenspellen gespeeld. Monster Boos is nu een kant van het kind, zijn vriend die voor hem op kan komen als het nodig is. Maar het kind leert dat het ook zelf kan reageren op verschillende situaties (dus zonder te boos te worden en controle te verliezen).
Aan het kind worden realistische situaties gevraagd waarin Monster Boos tevoorschijn komt. Eerst gaat het kind kijken wat Monster Boos wil doen in deze situatie. Vervolgens gaat het kind de situatie aanpakken en oefent hij door rollenspel in het onder controle brengen van Monster Boos. Het kind voelt de boosheid en kan nu kiezen om die boosheid er gecontroleerd uit te laten komen (Monster Boos komt naar buiten) of door te zeggen: ‘Fijn dat je er bent Monster Boos, maar deze situatie ga ik zelf oplossen.’
Het kan nu zijn dat het kind hulp nodig heeft om op een goede manier conflicten aan te pakken, bijvoorbeeld door ik-zinnen te gebruiken in plaats van jij-zinnen. De therapeut geeft het kind handvatten om op adequate wijze voor zichzelf op te komen. De therapeut en het kind kiezen samen een symbool voor het monster, bijvoorbeeld een stukje stof. Hierdoor kan het kind letterlijk het symbool aanraken of erin knijpen wanneer moeilijke situaties zich voordoen. Dit helpt het kind om contact te houden met Monster Boos. Ook krijgt het kind huiswerk mee en gaat het actief oefenen, thuis en op school. De therapeut licht school en thuis in, zodat die kunnen meewerken en misschien zelfs oefensituaties kunnen creëren.

Sander (3)
De vader van Sander belt om te vertellen dat het weer helemaal mis is gegaan thuis. Ze gingen pizza eten en Sander wilde geen pizza, dus speciaal voor hem hadden ze friet gehaald. Sander wil dan satésaus en mayonaise. Nu was er door het vervoer een druppeltje mayonaise in de satésaus gekomen. Sander wilde de friet nu niet meer opeten en eiste dat er nieuwe friet gehaald zou worden. Vader haalde met een frietje de druppel mayonaise uit de satésaus en nu was het weer helemaal goed, maar niet voor Sander. De friet vloog door de kamer en vader werd uitgescholden.
Sander speelt deze situatie uit, samen met de therapeut. Hij geeft aan dat Monster Boos voor hem op wilde komen, want satésaus samen met mayo is goor en hij had zich zo verheugd op friet. Sander snapt wel dat er waarschijnlijk geen nieuwe friet gehaald gaat worden, maar Monster Boos kan niks anders bedenken. Sander zegt nu tegen Monster Boos: ‘Je hebt gelijk, dit is goor, maar weet je … ik ga het oplossen en jij mag lekker de boomhut in.’ Sander is helemaal opgelucht na deze sessie.
Het is belangrijk dat Sander zich serieus genomen voelt en zelf naar een oplossing mag zoeken. De therapeut kan in de ouderbegeleiding aangeven dat het belangrijk is om Sander zelf de tijd te geven om Monster Boos gerust te stellen. Sander voelt zich vaak onbegrepen en hij heeft het idee dat anderen zijn frustraties en spanning maar overdreven vinden. Vader herkent dat ze vanuit angst voor escalatie het probleem vaak snel proberen op te lossen. Nu kunnen ze Monster Boos echter erkennen en aan Sander vragen of hij weet wat hem zou kunnen helpen.

Dirk (3)
Dirk wil graag een situatie uitspelen waarin hij thuiskwam en zijn moeder boos zei dat hij zijn jas aan de kapstok moest hangen en niet op de grond moest gooien. Dirk zegt dat dit soort situaties vaak voorkomen en dat hij dan vaak te boos wordt.
Dirk speelt zichzelf en ik speel zijn Monster Boos. Monster Boos wordt heel boos en Dirk zegt nu tegen Monster Boos: ‘Ga maar vast naar boven naar het drumstel. Het was een stomme dag op school en we gaan zo lekker drummen.' Ondertussen hangt hij, een ritme stampend met zijn voeten, zijn jas op de kapstok.
Hij gebruikt deze truc ook op school. Dan gaat hij even naar de wc, stampt hij met zijn voeten en speelt een ritme met zijn handen op zijn bovenbenen; net zo lang tot hij weer rustig is. Dirk is heel blij dat hij nu de baas is van zijn Monster Boos en hij is trots op het feit dat ze vrienden zijn en dat Monster Boos voor hem opkomt.

Afsluiting
De therapie begint over het algemeen met wekelijkse sessies. Vanaf fase 3 worden die afgebouwd en gaat het kind steeds meer in de realiteit toepassen wat het geleerd heeft. De therapie eindigt met zogenoemde vinger-aan-de-polscontacten om moeilijke situaties nog eens uit te spelen of te laten zien hoe het nu gaat met Monster Boos. De therapie bestaat uit gemiddeld tien individuele sessies, gecombineerd met gemiddeld drie ouderbegeleidingen. De ervaring leert dat de laatste sessies bestaan uit het uitspelen van succeservaringen, met een blij en trots kind (en dito ouders).

Discussie
In dit artikel wordt ervoor gepleit om bij problematische boosheid een onderscheid te maken tussen boosheid vanuit inflexibiliteit en boosheid vanuit impulsiviteit. Vanuit onze ervaring in het werkveld in de specialistische ggz en de basis-ggz weten we dat problematische boosheid regelmatig wordt behandeld als een soort symptoombestrijding. Hiermee bedoelen we dat in therapie kinderen wordt geleerd hoe ze een ‘langer lontje’ krijgen, zonder dat wordt gekeken naar de oorzaak of oorsprong van de boosheid. In de praktijk zien we echter dat veel kinderen het lastig vinden om wat ze in therapie leren te generaliseren naar de thuissituatie en hier langdurig van te profiteren. Ook voelen ze zich vaak niet gehoord of gezien door ouders en behandelaren als het gaat om de vraag waarom ze boos worden. Door een onderscheid te maken in de oorsprong van de boosheid en dáár behandeling op in te zetten, zien we dat kinderen vaardigheden leren om hun problematische boosheid te voorkomen. Ze krijgen inzicht in hun boosheid en doen meer succeservaringen op. Ouders leren op hun beurt om hun kind ruimte te geven en te helpen om zich te ontwikkelen en competent te voelen.
Dit is geen pleidooi voor behandelaren om per se de methode van Monster Boos te gebruiken. Monster Boos diende hier vooral als middel om het onderscheid duidelijk te maken tussen de verschillende oorzaken van boosheid. Hopelijk is het wel inspirerend om te lezen over Monster Boos en zet het behandelaren aan het denken. Wij pleiten er namelijk wel voor om, behalve ouderbegeleiding, ook een kindgerichte therapie in te zetten waarmee kinderen vaardigheden leren om hun boosheid de baas te worden. En wij stellen voor om dit niet middels een protocollaire ERT- (emotieregulatie) of SOVA-training te doen, zonder eerst zicht te hebben op de oorzaak van de boosheid.
Het zou interessant zijn om nader onderzoek te doen naar de relevantie van het onderscheid in problematische boosheid op de behandeling ervan. Fase 1 van Monster Boos zou daarbij gebruikt kunnen worden als diagnostisch middel. Blijkt dan inderdaad dat de monsters bij inflexibele kinderen er anders uitzien dan monsters van impulsieve kinderen? Is wat het monster nodig heeft ook verschillend? Uiteindelijk zal moeten worden onderzocht of kinderen bij wie dit onderscheid is gemaakt ook daadwerkelijk sneller geholpen zijn en of gerichtere behandelingen op basis van dit onderscheid een beter en langduriger effect laten zien.
 

Literatuur

APA. (2014). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (DSM-5). Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 5th Edition. American Psychiatric Association.

Bambauer, K. Z., & Connor, D. F. (2005). Characteristics of Aggression in Clinically Referred Children. CNS Spectrums 10(9), 709–718. https://doi.org/10.1017/S1092852900019702

Connor, D. F., Newcorn, J. H., Saylor, K. E., Amann, B. H., Scahill, L., Robb, A. S., Jensen, P. S., Vitiello, B., Findling, R. L, & Buitelaar, J. K. (2019). Maladaptive Aggression: With a Focus on Impulsive Aggression in Children and Adolescents, Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 29(8), 576-591. http://doi.org/10.1089/cap.2019.0039

Emunah, R. (1994). Acting for real: Drama therapy process, technique, and performance. Routledge.

Greene, R. W. (2005). The explosive child: A new approach for understanding and parenting easily frustrated, chronically inflexible children. Harper Collins Publishers Inc.

de Gruijter, E. (2020). Schematherapeutische dramatherapie. In J. Roelofs, M. F. van Wijk-Herbrink & M. Boots (Red.), Toegepaste schematherapie bij kinderen en volwassenen, pp. 161-178. Bohn Stafleu van Loghum.

Loose, C., Graaf, P., & Zarbock, G. (Red.) (2013). Schematherapie met kinderen en jongeren. Nederlandse vertaling van Schematherapie mit Kindern und Jugendlichen. Nieuwezijds.

Raaijmakers, M. A., Posthumus, J. A., van Hout, B. A., van Engeland H., & Matthys, W. (2011). Cross-sectional study into the costs and impact on family functioning of 4-year-old children with aggressive behavior. Prevention Science, 12(2), 192-200. https://doi.org/10.1007/s11121-011-0204-y