Samenvatting
Na het gezin is school de belangrijkste sociale omgeving voor kinderen. Zolang een genderdysfoor kind met dat geheim rondloopt kan de school een onveilige omgeving zijn. Het kind wordt op school aangesproken als behorend tot het geboortegeslacht en voelt zich daarbij niet thuis. Deze kinderen krijgen vaak te maken met pestgedrag en schooluitval. Wanneer er thuis ruimte komt voor het uiten van de genderdysfore gevoelens groeit de wens om ook op school erkend te worden meestal snel. Transvisie Zorg maakt samen met het kind, de school en het gezin een plan om dit erkenningsproces veilig te laten verlopen. In dit artikel geeft één van de medewerkers zijn bevindingen weer.

Inleiding
In 2005 kreeg ik als conrector van een grote scholengemeenschap te maken met de aanmelding van een brugklasleerling met genderdysforie. De leerling wilde de overgang naar de nieuwe school gebruiken om zich met een andere naam en in het andere geslacht te presenteren. Het gendertraject loopt vaak parallel met belangrijke zaken die op school spelen. Daar nogal wat kinderen van dezelfde basisschool naar onze school kwamen, was het zaak om openheid te betrachten; naar medeleerlingen, docenten, het onderwijs ondersteunend personeel, en naar de ouders van de medeleerlingen. We wilden niemand met verrassingen confronteren en de leerling zo goed mogelijk helpen om een goede start te maken op de nieuwe school. Daarom stelden we een draaiboekje samen voor de mentor en de direct betrokken docenten. We kregen hierbij steun van de zelfhulpgroep van ouders van genderdysfore kinderen, Berdache.

     Dit resulteerde onder meer in het volgende voorval. Tijdens de openings-vergadering van het nieuwe schooljaar deelde ik aan de docenten mee dat we een ‘bijzondere leerlinge’ in de brugklas kregen. Ik legde kort uit wat genderdysforie voor deze leerlinge inhield en welke consequenties dat zou kunnen hebben voor de schoolorganisatie. Er kwamen geen vragen of opmerkingen. Ach, eerste dag, eerste vergadering...

     Twee maanden later herinnerde een bovenbouwdocent mij aan mijn mededeling over die bijzondere leerlinge. ‘Zeker niet gekomen?’ vroeg hij aan mij. ‘Hoezo, waarom denk je dat?’ ‘Nou ik heb die leerlinge nooit gezien.’ ‘Wat bedoel je met nooit gezien?’ ‘Nou ja…een jongen die een meisje wordt...’ Ik vertelde hem dat de leerlinge al twee maanden tussen al die andere enthousiaste brugpiepers rondliep. ‘Kijk, ik kan je natuurlijk meenemen naar haar klas, en tien meisjes inclusief ons genderkind op een rij zetten. Ik vrees dat je de verkeerde zou aanwijzen. Maar natuurlijk is dat zeer ongewenst en niet aan de orde.’ Toch heb ik hem een paar weken later onopvallend in de gang op de leerlinge opmerkzaam gemaakt. Zijn reactie was: ‘maar dat kun helemaal niet zien!’ Inderdaad, maar voor mij was zijn reactie ook een signaal dat ik niet duidelijk genoeg was geweest en onbedoeld meewerkte aan verkeerde beeldvorming; juist starten met het traject aan het begin van de puberteit zorgt ervoor dat genderkinderen niet opvallen in de gewenste genderrol.

     Voor mij was deze eerste confrontatie met een genderdysfore leerling een enorme leerervaring. Ik was dan ook erg enthousiast toen Transvisie Zorg mij benaderde met het verzoek om als vrijwilliger op scholen voorlichting over genderdysforie te gaan verzorgen. Transvisie Zorg biedt psychologische en psychosociale zorg aan genderdysfore kinderen en adolescenten en hun omgeving. Ook begeleidt en adviseert Transvisie Zorg scholen en professionals die te maken hebben met een genderdysfore leerling of cliënt. Het protocol dat ik toen daarvoor ontwikkeld heb, is inmiddels overgenomen door anderen. Al ligt de nadruk op de voorlichting in de klas, de voorbereiding in het voortraject maakt er een onlosmakelijk onderdeel van uit. De manier waarop ik dat doe berust op de opgedane ervaringen van jaren. De methode die ik toepas berust op deze ervaringen. Uitgangspunten zijn vertrouwen, duidelijkheid, kennis-overdracht, begrip kweken, en een didactische en pedagogische aanpak die aansluit bij de leeftijd en het leerniveau van de leerlingen.

 

 

Begeleiding bij coming out op school

De interventies van Transvisie Zorg komen meestal voort uit een gerichte vraag van een leerling, ouder(s), school of de VUmc genderpoli. Zo’n vraag kan voortkomen uit verschillende situaties: Een genderdysfore leerling wordt aangemeld voor de brugklas en start gelijktijdig met puberteitsremmers en de rolwisseling naar de gewenste genderrol. Een andere leerling wordt gepest op school. Een derde is toe aan de sociale rolwisseling op school maar weet niet hoe dit aan te pakken, en weer een ander verzuimt veel en dreigt voortijdig schoolverlater te worden. Transvisie Zorg neemt al deze hulpvragen serieus en bekijkt samen met de leerling, de ouders en de school wat de beste interventie kan zijn. Een schoolinterventie kan uit verschillende onderdelen bestaan. Het kan direct gericht zijn op ondersteuning van onze cliënt, er kan deskundigheidsbevordering gegeven worden voor docenten en onderwijs ondersteunend personeel, en er kan een combinatie gemaakt worden van deze beide onderdelen. Dit laatste blijkt in de praktijk het meest effectief.

     Om goed uit te zoeken wat de situatie is, en wat alle betrokkenen vragen en wensen, wordt het gezin vooraf uitgenodigd voor een regulier intakegesprek bij Transvisie Zorg/Lucertis in Zaandam. Deze intake is een voorwaarde voor scholenbegeleiding. Bij dit gesprek schuift vaak de scholenvoorlichter in een wat later stadium aan.

     De kennismaking vooraf aan het voorgesprek op school is vooral bedoeld om vertrouwen te scheppen en betrokkenen op hun gemak te stellen voor wat komen gaat. Met de duidelijke kanttekening dat de medewerker de wensen van de cliënt als uitgangspunt van zijn/haar handelen stelt. Daarom wordt aan de cliënt gevraagd thuis kort op te schrijven wat hij/zij wel en per se niet aan bod wil laten komen tijdens de coming-out. Van de ouder(s) wordt verwacht dat zij actief hun kind hierbij helpen. De medewerker weet uit ervaring dat cliënten bijna zonder uitzondering niet willen praten met hun medeleerlingen over ‘de operatie’ aan het eind van het transitietraject.  Dit onderdeel valt onder het kopje ‘per se niet’. Daarnaast laat de medewerker weten aan cliënt en ouder(s) dat hij/zij voorafgaande aan het voorgesprek de betrokkenen van school ontmoet en spreekt. Medewerker stelt zich aan hen voor en we praten over een aantal schoolorganisatorische zaken. Over dit laatste punt neemt de medewerker vooraf telefonisch contact op met de school. Hij/zij verzoekt dan ook om de klas vooraf niet in te lichten over het doel van zijn/haar komst, om zo onnodige ruis vooraf te voorkomen. Met als uitgangspunt: maak het niet groter dan nodig.

     Uitgangspunt voor de begeleiding door Transvisie Zorg is dat de cliënt zoveel mogelijk zelf in de klas zijn/haar gevoelens en behoeften uitspreekt. Een dergelijke coming out vergt het overwinnen van veel onzekerheid, schaamte en angst. Dat is niet gemakkelijk. Je hebt er moed voor nodig. Emoties, spanning, onzekerheid zijn alom aanwezig. Ik geef het je te doen om met je genderdysforie naar buiten te treden voor een klas met veelal onbekende medepubers. Onze cliënten verdienen respect en waardering voor hun moedige stap. Maar ook de medeleerlingen hebben begeleiding nodig om zich veilig genoeg te voelen en om in de klas hardop vragen te durven stellen over wat zij op dat moment horen en leren. Het is belangrijk om ook bij hen een gevoelige snaar te raken: Genderdysforie is niet voor watjes.

 

 

Het voorgesprek op school

Zoals reeds opgemerkt vindt er vooraf allereerst een gesprek plaats met de betrokkenen van de school. Veelal bestaat de samenstelling uit een leerjaarcoördinator, een zorgcoördinator en de mentor. Na een rondje voorstellen is het belangrijk om duidelijk te krijgen hoe de school aankijkt tegen haar rol m.b.t. genderdysforie en de coming-out in de klas. Van belang hierbij zijn de denominatie van de school: hoe kijkt de school tegen genderdysforie aan, en hun opstelling naar de ouders van de kinderen op school.

     Kort wordt ingegaan op schoolregels en het gedrag van leerlingen in de klas. Het is prettig om als voorlichter te weten wat je mag verwachten van de klas. Dan blijkt ook keer op keer het grote voordeel als de voorlichter een ruime ervaring heeft in het onderwijs. Meestal wordt het mentoruur gekozen als meest geschikte moment voor de coming-out. Er worden mogelijkheden besproken voor een uitloop naar het volgende uur wanneer nodig. Het is niet ideaal om vrijdag als dag te kiezen omdat het raadzaam is een ‘day-after’-moment te hebben voor reacties achteraf na de dag van de coming-out. Natuurlijk is het ook goed om te bespreken wat het schoolbeleid is ten opzichte van toiletbezoek, omkleden bij gymnastiek en deelname aan schoolreizen.

     Meestal is het voldoende om de coming-out te beperken tot de betrokken klas. Soms wordt daarvan afgeweken als de grootte van de school of de organisatievorm hier om vragen. Verwachtingen en maatregelen met betrekking tot vervelende reacties van medeleerlingen worden duidelijk uitgesproken, waarbij veiligheid en respect voor iedere leerling van de school voorop staan. Tot slot vraagt de voorlichter of de school de behoefte voelt aan deskundigheidsbevordering voor het personeelsteam. Deze deskundigheids-bevordering is een nuttige aanvulling op de coming-out. Docenten en ondersteunend personeel krijgen tijdens een aparte voorlichtingsbijeenkomst inzage hoe binnen de onderwijssituatie om te gaan met genderdysforie.

     Daarna worden de cliënt en de ouder(s) uitgenodigd zich bij het gesprek aan te sluiten. Een voorstelronde is niet meer nodig. Iedereen heeft elkaar al eens gesproken en kent elkaar. Het gesprek wordt geleid door iemand van school (vaak de leerjaarcoördinator). Hij/zij zal de procesbewaker zijn tijdens het verdere verloop. De zorgcoördinator maakt een kort verslag van het overleg met de nadruk op de genomen besluiten.

     Het is goed om dit deel van het gesprek te beginnen met een paar algemene belangstellende vragen aan de cliënt en ouder(s) om de meestal aanwezige spanning/onwennigheid wat te breken. De gespreksleider kan daarna alvast de aanpak van de school en een aantal gemaakte afspraken toelichten. Hierop aansluitend wordt gesproken over de wensen, verwachtingen van de cliënt en de ouder(s). Als leidraad kunnen de opgeschreven aandachtspunten van de cliënt dienen. Nu komen vanzelf tal van vragen aan de orde. De meest voor-komende gespreksonderwerpen zijn de ‘nieuwe naam’ (een voordeeltje van genderdysforie: je mag alsnog je eigen naam kiezen); zijn er vriendjes/ vriendinnetjes die al dan niet zijn ingelicht; heb je een voorkeur naast wie je wilt zitten; zijn er broertjes of zusjes die betrokken moeten worden; wil je iets laten zien op YouTube (hooguit vijf minuten); hoe groot of klein zie je je eigen rol tijdens de coming-out; welke vragen verwacht je van je medeleerlingen? Opgemerkt moet worden dat het al dan niet vooraf inlichten van vriendjes of vriendinnetjes wel een punt is. Zelfs wanneer er sprake is van een hechte, jarenlange vriendschap komt het voor dat het thema genderdysforie niet besproken is. Het verdient overweging om deze vriend/vriendin vooraf wel in te lichten. Het komt de vertrouwensband enorm ten goede en pakt eigenlijk altijd goed uit. Vergeet daarbij niet de ouders van het vriendje/ vriendinnetje.

     Ouders zijn tijdens de coming-out niet aanwezig. Dit is een voorwaarde die gesteld wordt door TZ. Ervaringen eerder lieten zien dat hun emoties en dominantie de voorlichting ernstig verstoren. Ook heeft hun aanwezigheid een remmende werking op de klasgenoten.

     Hierna legt de medewerker van TZ zijn/haar aanpak tijdens de coming-out uit. Als didactische werkvorm wordt bij voorkeur het klasseleergesprek gebruikt. Uitleggen, vragen, discussiëren, samenvatten, herhalen bepalen de interactie tussen voorlichter, cliënt en leerlingen. De beproefde opstelling van de klas is frontaal-klassikaal (rijen twee aan twee). De cliënt zit links of rechts vooraan in de klas. Deze keuze is ingegeven om te voorkomen dat leerlingen voortdurend achterom zitten en naar cliënt kijken, laat staan langdurig aanstaren. De medewerker zelf hoeft niet tegen de ruggen van de leerlingen aan te kijken en ze keer op keer te vragen zich om te draaien. Te veel corrigerende opmerkingen moeten maken leidt alleen maar af van doel van deze les. Het is gebruikelijk en verstandig dat de medewerker de inleiding over het onderwerp verzorgt. Dit hoort de cliënt graag. Het geeft nog even betrekkelijke rust aan de cliënt en hij/zij kan aanwezige spanning nog wat afbouwen. Gaandeweg zal de medewerker de cliënt meer en meer bij het gesprek betrekken.

     Ongetwijfeld is deze schets onvolledig. Vooral ook omdat de uiteindelijke coming-out een telkens weer uniek traject blijkt te zijn. Maar voorop staat dat het voorgesprek met alle betrokkenen zo ontspannen mogelijk verloopt. En dat er zeker geen onnodige druk gelegd moet worden bij de cliënt. Dat laat onverlet dat een extra duwtje nu en dan op z’n plaats is. Einddoel is natuurlijk dat de cliënt genoeg vertrouwen heeft in een goede afloop en een fijne toekomst op school. Het is aan de medewerker van TZ om dit doel zorgvuldig te bewaken en te bewerkstelligen.

De coming-out
Op deze voor de cliënt spannende dag zorg ik dat ik ruim op tijd aanwezig ben om nog even te overleggen met bijvoorbeeld de zorgcoördinator of mentor. Zijn er nog veranderingen, is het lokaal in orde? Ook hou ik nog even een kort voorafgesprekje met cliënt, soms met een vriendje of vriendinnetje erbij. De sfeer lijkt een beetje op de dag van een examen. Ik probeer vooral rust uit te stralen, vertrouwen te schenken en cliënt zoveel mogelijk op zijn/haar gemak te stellen.

     In de klas staat mijn naam al op het bord. Ik heet de leerlingen welkom en stel me kort voor. Het is nu zaak snel de leerlingen te laten merken dat ik gewend ben voor de klas te staan en dat ik hen goed waarneem. Ik maak even een opmerking over de plaats/streek waar ik ben of over het schoolgebouw, en begin een ontspannen gesprekje om het ijs te breken. Zo’n ‘Einstieg’-moment aan het begin van de les is een goede manier om de extrinsiek gemotiveerde leerlingen nieuwsgierig te maken naar wat je nog meer te vertellen hebt.

     Dan ga ik direct op het doel af: ‘Ik ga jullie iets vertellen over een leerling hier in de klas. En dat is XY. Eigenlijk moet ik zeggen: wij gaan samen iets vertellen.’ Ik loop naar XY toe, schat in hoe hij/zij er bij zit en zet onopvallend een glas water op de tafel. Mijn cliënt weet dat ik hem/haar in de gaten houd, nu ik me vooral even met de klas bezighoud. Ik schrijf het woord GENDERDYSFORIE op het bord. ‘Schrik niet! Dit is het enige moeilijke woord dat ik gebruik vandaag. Wie heeft er wel van gehoord en weet wat de betekenis is?’. Ik moedig alle leerlingen aan om te antwoorden: ‘alle antwoorden zijn welkom, ook als je denkt dat het misschien niet goed is!’ We inventariseren de antwoorden: *dat is iets met geslacht; *transgender; *als je ‘omgebouwd’ wilt worden; *als je een jongen bent maar je een meisje voelt; *enz., enz., enz. Ik prijs de leerlingen voor hun antwoorden en formuleer als volgt op het bord:

 

‘Een geboren jongen, die zich een meisje voelt/is’

‘Een geboren meisje, dat zich een jongen voelt/is’

 

Daarna leg ik uit: ‘XY is een kind met genderdysforie, een transgender (kind). En dat is bijzonder. Dat komt niet veel voor op een school. Toch zijn er honderden kinderen in Nederland tussen vier en twintig jaar die net als XY in een traject zitten om ze te helpen. Toch al gauw jullie schoolplein vol. En ja, soms weten deze kinderen het al als ze vier of vijf jaar zijn.’

     Dit is een goed moment voor een gesloten vraag aan XY: ‘Hoe oud was jij, toen je merkte dat je “anders” was?’ Als ik merk dat XY het aankan, stel ik nog een paar vragen die een kort antwoord behoeven. Vanaf dit moment betrek ik XY geleidelijk steeds meer bij het gesprek met de klas. Ik spiegel de leerlingen voor in wat voor lastige situatie een genderkind als XY zich bevindt. Je lichaam past niet bij wie je bent, je herkent jezelf wel, maar je omgeving vertelt je keer op keer dat het anders is; je kan/durft niet te zijn wie je wil zijn; wat je het liefst wil, kan/mag niet; en je stelt jezelf steeds weer de vraag: ‘ben ik de enige op de wereld die dit heeft?’

     Door deze spiegeling kunnen de andere leerlingen zich voorstellen hoe vervelend dit gevoel kan zijn. Maar het maakt wel één en ander duidelijk: genderdysforie is niet voor ‘watjes’. Je besluit niet zomaar op een dag dat je ‘eigenlijk’ een jongen/meisje bent. Daarnaast leef je ook nog eens met een groot geheim. En dat is zeker niet prettig. Je karakter en de omgeving bepalen deels hoe snel je daarmee naar buiten treedt.

     Dit is een goed moment om XY te vragen aan wie hij/zij als eerste het geheim vertelde (vaak de moeder) en wanneer en waarom. Het antwoord komt vaak neer op het volgende: ‘ik voelde me steeds eenzamer’, ‘het is heel vervelend om een geheim te hebben’ en ‘of ik wilde of niet, maar ik koos steeds vaker voor jongens/meisjesdingen of -gedrag’.

     Ik leid het gesprek verder. ‘Was je toen, maar ook nu, bang om het te zeggen? Natuurlijk, je bent onzeker, je wilt je het liefst verstoppen, je bent bang gepest te worden. Maar het is geen keuze. Je bent zo geboren en er is geen medicijn om te zorgen dat te veranderen. Ik vind het dapper en moedig dat je ervoor gekozen hebt het nu ook te vertellen aan je klasgenoten.’ Hoewel… niet overdrijven, het is geen kwestie van keus. Relativering is ook in deze setting een uitstekend middel om de zwaarte van het onderwerp wat weg te halen. Gedoceerde en weloverwogen humor kan ook zo’n middel zijn. Kortom: het doel is duidelijk. De leerlingen beseffen dat aanpassen aan je genderidentiteit vaak de enige weg is  naar een gelukkig leven.

     Dit is een goed moment om wat verder in te gaan op vragen vanuit de klas. Die komen voort uit een natuurlijke, vanzelfsprekende behoefte bij de mede-leerlingen zelf. Gevoed uit nieuwsgierigheid, onbegrip (niet begrijpen), zorg voor hun klasgenootje, en onzekerheid (wat gaat er voor ons veranderen?). Daarna geef ik even ruimte voor rechtstreekse reacties van de klas naar XY. Reacties die eigenlijk altijd aan bod komen: ‘Ben je nu al een jongen/meisje?’ ‘Hoe lang weet je het al?’ ‘Aan wie heb je het als eerste verteld?’ ‘Hoe reageerden je ouders?’ ‘Ben je daarom ook af en toe niet op school?’

     Dit is het moment om XY consequent te gaan aanspreken met de nieuw gekozen naam en de verwijzingen naar hij/zij, zijn/haar, hem/haar aan te passen. Ik benadruk tegen de leerlingen dat dit een bijzonder moment is: ‘Dit is wel even een dingetje. Voor mij als begeleider is het geen probleem om XY met de nieuwe naam aan te spreken. Ik heb geen geschiedenis met XY, zoals jullie. Voor jullie wordt dat wennen en je moet er je best voor doen.’ Ik probeer volop ruimte te geven voor alle vragen en stimuleer XY zo veel mogelijk om zelf antwoorden te geven. Maar als begeleider probeer ik ongemerkt toch ook vooral het begrip en de positieve acceptatie vanuit de groep te beklemtonen. Ik streef ernaar dat XY ervaart dat de groep/klas seint: ‘OK, jij verandert, moet veranderen, maar je bent onze klasgenoot en dat blijft zo en we steunen je. We gaan ons best doen.’

     Vaak besluit ik dit deel met de opmerking: ‘Het is niet gemakkelijk, maar als je dan toch geboren wordt met genderdysforie, dan mag je je gelukkig prijzen in Nederland geboren te zijn. Want zo fijn en goed als jullie reageren, zo goed is de hulp hier georganiseerd in vergelijking met het buitenland.’

 

Het medisch traject
Meestal schetst de begeleider nu hoe het medisch traject eruitziet, natuurlijk ook hier met de inbreng en toestemming van XY. Er wordt uitgelegd wat de VUmc-genderpoli doet op het gebied van diagnostiek (tussen 12 en 16 jaar), behandeling, het gebruik van puberteitsremmers (elke 28 dagen een pijnlijke prik), en bijbehorende leefregels inzake voeding, gewicht, niet roken en sporten. Het wordt hierdoor duidelijk dat XY soms een dagje afwezig is in verband met bezoek aan het VUmc.

     Sterk afhankelijk van het leerniveau en leeftijd van de leerlingen bespreek ik de cross-sexhormonen testosteron of oestrogeen. Omstreeks het zestiende levensjaar moet daarover besloten worden. Keuze voor deze hormonen betekent aanzienlijke vermannelijking of vervrouwelijking van het lichaam. Veranderingen door deze hormonen zijn blijvend (onomkeerbaar) in tegenstelling tot de puberteitsremmers. Verder zul je deze hormonen je hele leven moeten gebruiken. Dit is een zeer belangrijk moment waar meestal met ongeduld naar uitgekeken wordt. Wel weer net op een moment dat ook school absoluut aandacht vraagt. Examens! Betrokkenen moeten zich dat op een vroeg tijdstip realiseren en beslissingen nemen. Om nog eens te benadrukken hoe zorgvuldig de diagnose is, vertel ik meestal dat ik maar een keer in al die jaren heb meegemaakt dat een cliënt stopte met de puberteitsremmers. Soms komt via een vraag de mogelijkheid om het lichaam operatief aan te passen ter sprake. De mogelijkheid wordt dan beaamd, maar daar blijft het bij.

     Aan het eind van het ‘lesuur’ is er ruimte voor alle vragen. (Ik overleg met de school vooraf of het mogelijk is om vijftien minuten uit te lopen.) Ook kan er een korte video of een filmpje worden getoond. Deze laatste vraagronde geeft dikwijls openingen om te peilen hoe de klas denkt over toiletbezoek en omkleden bij gymnastiek. Meestal komen we daar goed uit, d.w.z. een goede oplossing voor alle partijen. Helemaal aan het eind van de les krijgen de leerlingen te horen dat er tijdens deze les een mailtje is verstuurd naar hun ouders met informatie over de voorlichting.

 

 

Na afloop

Na afloop zie je bijna altijd dat een aantal leerlingen nog wat aarzelt om weg te lopen. Dat treuzelen betekent dat ze nog wat kwijt willen. Het zoeken van positief contact met hun klasgenoot. Ze tonen dit door een ‘hug’ te geven. Anderen geven een hand. Beide uitingen worden ondersteund door lieve, bemoedigende woorden. Ook heeft een enkeling nog een vraag voor de mentor of medewerker.

     De medewerker zoekt daarna het directe contact met cliënt. Vragen naar de gemoedstoestand. Heerst er een gevoel van opluchting en tevredenheid? Wil je nog iets kwijt? Even samen wat stoom afblazen. De medewerker neemt daarna afscheid door op te merken dat hij/zij vanavond nog even belt naar de ouders.

     Het is lang niet altijd mogelijk om met de mentor en/of zorgcoördinator na te bespreken. Het schoolleven wordt tenslotte geregeerd door het rooster. Lukt het wel dan is er meestal een korte evaluatie, uitwisseling van gedachten en opmerkingen over het verloop van de les. Dat ook bij de betrokkenen van school er behoorlijk wat spanning op zit, blijkt keer op keer door het uitspreken van opluchting. Het meest bijzondere dienaangaande was die keer dat de mentor me na afloop uitnodigde voor een wijntje. Een toost op het succesvolle verloop. Maar daarnaast vertelde hij dat hij de nacht voorafgaande aan de voorlichting wakker had gelegen en had gedacht: ‘Kan ik deze medewerker zonder dat hij/zij de klas kent, loslaten op mijn klas (hij zei wilde dierenpark in plaats van klas) en dan ook nog met zo’n zwaar onderwerp?’

     Met alle mentoren spreek ik af dat er na vier weken een schriftelijke evaluatie volgt voor ouders en school.

 

Om een indruk te geven van de mogelijke reacties volgen hieronder enkele vragen en antwoorden:

‘Hoe hebben jullie de voorbereiding op de voorlichting ervaren?’

- Het was een goede voorbereiding met alle betrokken partijen.

- Toch een soort druk dat het goed moest gaan. Gelukkig was de aanpak en de voorbereiding precies goed.

- De voorbereiding verliep in een goede sfeer, met vastlegging en afstemming.

- We zijn blij met de hulp bij de voorbereiding en de inzichten naar aanleiding van andere coming-outs.

 

‘Is de opzet en de voorlichting in de klas naar verwachting verlopen?’

- Ja, zelfs nog beter. De klas nam het nog beter op dan onze dochter verwachtte. Dat kwam vooral door de uitstekende uitleg.

- De voorlichting in de klas overtrof onze verwachtingen. Alles wat gepland was kwam aan bod. Voor de leerlingen was het duidelijk en goed.

- Er was sprake van een open en eerlijke voorlichting, waarin ook onze leerling een belangrijke rol vervulde. De voorlichting kreeg daardoor een natuurlijk karakter.

 

‘Zijn er nog reacties gekomen van andere ouders gekomen?’

- We hebben veel positieve reacties mogen ontvangen.

- Nee

- Alleen maar positieve reacties op ons mailbericht.

 

Vanzelfsprekend kan er ook indien nodig eerder contact worden opgenomen. Deze noodzaak komt sporadisch voor; meestal betreft het dan een geval van pesten. De effecten van de voorlichting in de klas kunnen in het algemeen zonder meer als positief worden aangemerkt. De evaluaties, maar ook signalen uit diverse andere bronnen laten zien dat de openheid over en uitleg van genderdysforie enorm bijdragen aan een goede schooltijd. Signalen komen bijvoorbeeld van cliënten zelf, afgegeven tijdens de jongerengespreksmiddagen als hen gevraagd wordt naar ervaringen voor wat betreft de begeleiding op school. Maar ook van de genderpoli van het VUmc, en van Berdache, de zelfhulpgroep van ouders met een genderkind.

 

Steun aan schoolmedewerkers

Naast een schoolinterventie die direct is gericht op één leerling (onze cliënt) geeft Transvisie Zorg ook deskundigheidsbevordering voor medewerkers op school. Genderdysforie roept vaak veel vragen bij hen op: ‘Hoe staan we tegenover een leerling die van genderrol wil veranderen? Wat komt er allemaal op school af? Hoe gaan we in gesprek met betreffende leerling en gezin? Hoe zullen medeleerlingen en ouders reageren? Hoe kunnen we ons onderwijs zo inrichten dat onze school deze leerling veiligheid biedt?’ De aanvragen voor hulp zijn de laatste jaren sterk gestegen. Bekendheid met genderdysforie via media (tv, kranten, tijdschriften) en internet heeft daar zeker aan bijgedragen.  Dit schooljaar zijn door onze organisatie tot nu toe veertig leerlingen begeleid bij hun coming-out. De reacties en resultaten geven aan hoeveel voldoening het geeft om, zoals ik als vrijwilliger, kinderen en jongvolwassenen met genderdysforie, hun ouders en de school te begeleiden. Het scholentraject heeft zich in al die jaren meer dan bewezen en laten zien dat het een onlosmakelijk en belangrijk onderdeel is in de hulp die Transvisie Zorg Jeugd/Lucertis biedt. Reden genoeg om dit werk te waarborgen voor de toekomst en nieuwe mensen op te leiden. Gezien de toename van de hulpvraag is het nodig om hiermee voortvarend aan de slag te gaan naar mijn mening.

     Ieder kind heeft recht om zijn/haar schooltijd zo goed en prettig mogelijk te laten verlopen. En daarbij is soms hulp nodig. Vooral ook omdat het traject dat een kind of jongvolwassene met genderdysforie aflegt gelijk oploopt met belangrijke momenten in de schoolloopbaan, zoals de overstap van basis-onderwijs naar voortgezet onderwijs en examen doen.

     Besluiten wil ik met een paar van de heerlijke toegiften die medeleerlingen laten horen na de ‘coming out’.

 

‘Natuurlijk kom je bij ons in de kleedkamer tijdens de gymles.’ ‘Heb je advies nodig met je kleding en make-up, we helpen je graag.’ ‘Oh, wat ben ik opgelucht. Je was nogal eens afwezig omdat je naar de dokter moest en toen je plotseling ook nog met zo’n kort geschoren koppie de klas inkwam, dacht ik dat je misschien wel heel erg ziek was.’

 

Deze reacties geven aan hoeveel voldoening het geeft om als vrijwilliger kinderen met genderdysforie, hun ouders en de school te begeleiden. Te helpen om die schooltijd zo goed mogelijk te laten verlopen. En dat is nodig, want het traject van het kind met genderdysforie en de schoolloopbaan, met name in het voortgezet onderwijs, worden tegelijk afgelegd. En uit de evaluaties blijkt keer op keer dat het eindresultaat bijna zonder uitzondering positief te noemen is.

 

 

Samenvatting

Na het gezin is school de belangrijkste sociale omgeving voor kinderen. Zolang een genderdysfoor kind met dat geheim rondloopt kan de school een onveilige omgeving zijn. Het kind wordt op school aangesproken als behorend tot het geboortegeslacht en voelt zich daarbij niet thuis. Deze kinderen krijgen vaak te maken met pestgedrag en schooluitval. Wanneer er thuis ruimte komt voor het uiten van de genderdysfore gevoelens groeit de wens om ook op school erkend te worden meestal snel. Transvisie Zorg maakt samen met het kind, de school en het gezin een plan om dit erkenningsproces veilig te laten verlopen. In dit artikel geeft één van de medewerkers zijn bevindingen weer.

 

 

Gert Bekendam was onderwijzer op een lagere school, docent geschiedenis en conrector school in het voortgezet onderwijs en is gepensioneerd in 2013. Hij is vrijwilliger/medewerker bij Transvisie Zorg Jeugd /Lucertis Zaandam.

Email: gbekendam60@gmailcom

 

 

Literatuur

Schijf, E. (2010). Genderdysforie en school, leidraad voor de begeleiding van genderdysfore kinderen. Amsterdam: Transvisie.

Cohen-Kettenis, P.T. (2013). Agendering voor het nageslacht. Afscheidsrede uitgesproken op 7 juni 2013.

Wong, S. & de Visser, E. (2010). Genderkinderen; geboren in het verkeerde lichaam. Zwolle: Uitgeverij d’jonge Hond.

Langeveld, M.J. (1979). Beknopte theoretische pedagogiek. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Bladergroen, W.J. (1966). Lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind. Amsterdam: Querido.