Samenvatting

Waarom worden kinderen en jeugdigen agressief? Inzicht in de rol van emoties bij het ontstaan van agressie kan bijdragen aan een antwoord op deze maatschappelijk uiterst relevante vraag. In deze bijdrage gaat de aandacht uit naar een emotie die in de klinische praktijk en het maatschappelijke debat vaak over het hoofd wordt gezien: de emotie schaamte. Beargumenteerd zal worden dat vijandigheid en agressie een reactie kunnen zijn op schaamtevolle gebeurtenissen, die dient om een positief maar kwetsbaar gevoel van eigenwaarde te handhaven of te versterken. 

 

Inleiding

Agressie is een groeiend maatschappelijk probleem. Ieder kind, iedere volwassene, heeft er in het dagelijkse leven mee te maken: als dader, als slachtoffer, als toeschouwer, als ouder, leerkracht of autoriteit. Er zijn zichtbare vormen van agressie, zoals slaan, schoppen of schelden. Maar ook minder zichtbare gedragingen, zoals roddelen, stelselmatig buitensluiten, of digitaal pesten. Waar die agressie precies vandaan komt, is niet altijd even makkelijk te begrijpen. In deze bijdrage wordt dit vraagstuk benaderd vanuit een emotieperspectief. Helemaal nieuw is deze invalshoek niet. In de wetenschappelijke literatuur wordt al enige tijd aandacht gevraagd voor de rol van emoties bij het ontstaan van agressie (Lemerise & Arsenio, 2000; Izard, Youngstrom, Fine, Mostow, & Trentacosta, 2006) en deze inzichten zijn ook doorgedrongen tot de praktijk. Het aanleren van emotionele vaardigheden is een belangrijk onderdeel in bewezen effectieve behandelprogramma’s (Lochman & Wells., 2003). Begrijpelijkerwijs heeft men zich tot op heden echter vooral gericht op problemen in het omgaan met boosheid. Er zijn echter meer emoties die een rol kunnen spelen in het ontstaan van agressief gedrag en in dit artikel zal worden ingegaan op een tot dusver onderbelichte emotie, namelijk de emotie schaamte.

Schaamte kan leiden tot teruggetrokken en onderdanig gedrag, maar ook tot boosheid, vijandigheid en agressie. Hoe iemand precies op een schaamtevolle gebeurtenis reageert, heeft alles te maken met de manier waarop hij of zij over zichzelf denkt. Beargumenteerd zal worden dat vooral kinderen en jeugdigen met een kwetsbaar gevoel van eigenwaarde in schaamtevolle situaties geneigd zijn tot agressie. Op deze manier kunnen zij zich beschermen tegen de pijnlijke gevoelens van waardeloosheid, minderwaardigheid en sociale afwijzing, die met schaamte gepaard gaan en een dreigend verlies aan sociale status ongedaan maken. 

 

Emotionele agressie

Interpersoonlijke agressie kan worden gedefinieerd als het opzettelijk toebrengen van fysieke of psychische schade aan een ander, of hiermee dreigen (Dodge, Coie, & Lynam, 2006). En hoewel het niet altijd eenvoudig is om de intentie achter gedrag vast te stellen, zien wetenschappers dit als een belangrijk element in definities van agressie. Als volstaan zou worden met een verwijzing naar de uitkomst (bijvoorbeeld de pijn die wordt geleden), dan zou immers ook het handelen van een tandarts agressief genoemd moeten worden. En omgekeerd zouden onmiskenbaar agressieve gedragingen uitgesloten zijn: de sluipschutter die zijn doelwit mist of de vechtersbaas die er niet in slaagt zijn slachtoffer te raken. De bedoelingen van de vermeende agressor zijn dus cruciaal. Het gaat bij agressie in eerste instantie om gedrag dat tot doel heeft de ander schade toe te brengen. Vanuit het beoogde slachtoffer geredeneerd gaat het om gedrag dat als ongewenst wordt beschouwd en waaraan hij of zij zal trachten te ontsnappen (Anderson & Bushman, 2002).

Agressie kan verschillende vormen aannemen. In de literatuur zijn verschillende indelingen gangbaar om deze verscheidenheid aan gedragingen te ordenen. Voor de in deze bijdrage gekozen emotie-invalshoek is vooral het onderscheid tussen proactieve en reactieve agressie van belang (Dodge e.a., 1997). Reactieve of vijandige agressie zou je met recht emotionele agressie kunnen noemen. Het gaat om een affectieve reactie op een waargenomen bedreiging of geleden schade: iemand maakt een vervelende opmerking tegen je, je wordt woedend, hebt jezelf niet meer in de hand en geeft hem een klap. Proactieve of instrumentele agressie wordt in de literatuur beschreven als een koelbloedige reactie, gericht op het bereiken van een bepaald doel. Je wilt iets wat iemand anders in zijn bezit heeft en dreigt hem een klap te geven als hij het niet aan je geeft. Je agressieve reactie is in dit geval een middel om te krijgen wat je wilt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat beide vormen van agressie op valide wijze van elkaar kunnen worden onderscheiden (Card & Little, 2006).

Niettemin is het vanuit praktisch oogpunt van belang om een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het gemaakte onderscheid (zie ook Bushman & Anderson, 2001). Allereerst blijkt dat er een sterke samenhang is tussen proactieve en reactieve agressie. Hoewel sommige kinderen notoire driftkikkers zijn, en andere eerder kunnen worden aangeduid als ‘koele kikkers’, laten veel kinderen beide vormen van agressie zien. En voor agressieve gebeurtenissen geldt een zelfde verstrengeling. Sommige incidenten zijn prototypische voorbeelden van reactief gedrag dat voortkomt uit ongeremde woede, terwijl het in andere gevallen gaat om proactief gedrag dat weloverwogen wordt ingezet om een bepaald doel te bereiken. Maar heel vaak ook is er sprake van mengvormen. Dan wordt het agressieve gedrag van een kind zowel gedreven door emoties als ook strategisch bepaald door het doel dat het wil bereiken. Vanuit een procesbenadering van emoties (Gross, 2007; Stegge & Meerum Terwogt, 2007) is dat ook goed te begrijpen. Neem bijvoorbeeld de situatie waarin de tienjarige Richard een belediging naar zijn hoofd heeft gekregen van een leeftijdgenoot. Richard wordt woedend, wil wraak en geeft de ander een harde klap. De emotie duwt Richard in de richting van agressie. Maar er zijn omstandigheden denkbaar die ervoor kunnen zorgen dat Richard zijn agressie niet zomaar ongeremd uit. Richard kan bijvoorbeeld te maken hebben met een veel sterkere tegenstander, of weten dat hij in deze situatie (bijvoorbeeld op het voetbalveld of in de klas) voor zijn agressieve gedrag zal worden gestraft. In dat geval kan Richard ervoor ‘kiezen’op dat moment even niets te doen, en zijn reactie uit stellen. Het verlangen naar wraak is er echter nog wel en trekt Richard als het ware in de richting van agressieve gedragingen die hem kunnen helpen dit doel te bereiken: zijn klasgenoot op een later moment te grazen nemen als er niemand anders in de buurt is, of samen met een groepje vrienden, of op een meer stiekeme manier door over hem te gaan roddelen en anderen tegen hem op te zetten. Het doel dat Richard in dit geval voor ogen heeft (wraak nemen op de ander) is dan nog steeds ingegeven door een emotie (boosheid). Maar omdat het gaat om een uitgestelde reactie op een emotie die op een eerder tijdstip is uitgelokt, kan het gedrag van Richard relatief koelbloedig overkomen. Richard voelt zijn woede misschien ook veel minder sterk, en zijn gedrag lijkt op dat moment weinig emotioneel. Toch is het ook dan van belang om zicht te krijgen op relevante emoties, hoe lastig dat misschien ook is. De doelen die wij ons stellen en het gedrag dat wij inzetten om deze doelen te bereiken worden immers in belangrijke mate bepaald door deze emoties. 

Wanneer wordt iemand agressief? 

Als ouder, leerkracht, hulpverlener of wetshandhaver willen we agressief gedrag uiteraard graag kunnen voorspellen. Er is veel wetenschappelijk onderzoek beschikbaar dat behulpzaam kan zijn bij het vinden van een antwoord op de vraag wanneer iemand agressief wordt. Grofweg kunnen we daarin twee typen benaderingen onderscheiden: onderzoek dat zich richt op aspecten van de situatie en onderzoek dat zich richt op kenmerken van de persoon.

Het eerste type onderzoek wordt veelal verricht door sociaal psychologen en kijkt naar omstandigheden die agressief gedrag in de hand werken. Zo is bijvoorbeeld overtuigend aangetoond dat mensen sneller agressief worden wanneer ze worden blootgesteld aan onaangename fysieke omstandigheden, zoals hitte, kou, of pijn (Berkowitz, 2003). Ook de aanwezigheid van wapens of andere cues die met agressieve gedachten of gedragingen geassocieerd zijn, vergroten de kans op agressief gedrag (Carlson, Marcus-Newhall, & Miller, 1990). Voorts gedragen mensen zich agressiever na het zien van een gewelddadige film (Anderson & Dill, 2000) of als ze geprovoceerd worden. Provocaties zijn stimuli van uiteenlopende aard, die gemeenschappelijk hebben dat ze onaangenaam zijn voor de persoon op wie ze gericht zijn. Het kan gaan om fysieke provocatie (een klap, stomp, of -in een experimentele situatie- een pijnlijke schok), verbale provocatie (een belediging), straf (het onthouden van privileges, een geldboete), of psychische schade (buitengesloten worden). Provocaties worden algemeen gezien als de belangrijkste aanleiding voor agressie (Bettencourt, Talley, Benjamin, & Valentine, 2006). 

Extreme voorbeelden van de invloed van situationele factoren vinden we in experimenteel onderzoek uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw, waarin wetenschappers proefpersonen in omstandigheden brachten die de potentie hadden om (extreem) agressief gedrag uit te lokken. De resultaten van deze klassieke studies zijn intussen algemeen bekend. Mensen zijn bereid anderen uiterst pijnlijke schokken toe te dienen op gezag van een autoriteit (Milgram, 1963), en blijken gewelddadig op te treden als ze tot bewakers worden gemaakt in een gevangenis (Haney, Banks & Zimbardo, 1973). Bij kinderen is op een wat mildere manier zichtbaar gemaakt dat het creëren van groepstegenstellingen in een zomerkamp een vergelijkbaar effect kan hebben (Sherif, Harvey, White, Hood & Sherif, 1961). De algemene boodschap van dit type onderzoek is dat we vooral oog moeten hebben voor de omstandigheden waarin mensen verkeren, als we agressief gedrag willen begrijpen. En misschien nog belangrijker: agressie is  niet zo uitzonderlijk is als we geneigd zijn te denken en is ook niet uitsluitend voorbehouden aan mensen met agressieve of gewelddadige neigingen. Velen van ons zullen overgaan tot agressie of soms zelfs tot ernstig geweld mits de 'juiste’ omstandigheden worden gecreëerd.

Maar dat is uiteraard niet het hele verhaal. Want zelfs in extreme situaties wordt niet iedereen agressief. Ook in Milgram’s gehoorzaamheidsexperimenten waren er mensen die zich verzetten tegen de instructie. En omgekeerd zijn er ook mensen bij wie maar weinig nodig is om ze tot agressie te verleiden. Een andere benadering richt zich dan ook veel meer op individuele verschillen en tracht allerlei persoonskenmerken in kaart te brengen die samenhangen met agressie. Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat de kans op agressie groter is bij mensen met een algemene neiging tot boosheid of irritatie (Parrott & Zeichner, 2002), en bij mensen die laag scoren op de persoonlijkheidsdimensie vriendelijkheid (tegenover vijandigheid) en hoog op neuroticisme (Gleason e.a., 2004; Shake & Desai, 2002). Ook de ontwikkelingspsychologie heeft zich in ruime mate bezig gehouden met individuele verschillen in agressie. Longitudinaal onderzoek laat zien dat deze opmerkelijk stabiel zijn, zelfs over lange periodes (Broidy e.a., 2003; Arsenio, 2004). Van een brede range aan factoren (o.a. genetische invloeden, temperament, gezins- en opvoedingscontext, verbale intelligentie, relaties met leeftijdgenoten) is inmiddels bekend dat ze deze individuele verschillen al dan niet in onderlinge interactie, mede kunnen verklaren. Kenmerken van agressiebevorderende omstandigheden zijn minder goed in kaart gebracht, al zijn er wel voorbeelden van onderzoek naar de invloed van bijvoorbeeld het spelen van gewelddadige computerspelletjes (Kirsh, 2006) of de invloed van agressie in de klas (Thomas, & Bierman, 2006). 

In onderzoek bij volwassenen worden de persoonsgerichte en de situationele benadering inmiddels in toenemende mate gecombineerd (zie bijvoorbeeld de meta-analyse van Bettencourt e.a., 2006). In de ontwikkelingspsychologie is dit nog niet of nauwelijks gedaan. Toch is het voor een goed begrip van agressie onder kinderen en jeugdigen van groot belang om zicht te krijgen op emotionele omstandigheden die agressie kunnen uitlokken en de persoonskenmerken die daarbij een rol spelen. In aansluiting op recente theorievorming en empirisch onderzoek binnen de sociale, de persoonlijkheids- en de klinische psychologie wordt in deze bijdrage aandacht gevraagd voor de combinatie van een bepaald type provocatie, namelijk een egobedreigende of schaamtevolle gebeurtenis en een positief, maar kwetsbaar zelfbeeld. 

 

Schaamte en agressie

Kinderen laten al op jonge leeftijd agressie zien. Functionalistische benaderingen stellen dat dit gedrag tot doel heeft grip te krijgen op de omgeving. Peuters en kleuters slaan, bijten, krabben, duwen en schoppen en vaak gaat het in deze agressieve interacties om het verwerven van bezittingen. Na het vierde jaar neemt deze fysieke agressie snel af. Kinderen ontwikkelen regulatievaardigheden en zijn steeds beter in staat hun doelen op een andere manier te bereiken en hun gedrag af te stemmen op de eisen van de omgeving. De frustratietolerantie neemt toe, onmiddellijke behoeftebevrediging is niet langer noodzakelijk en verbale vaardigheden maken het mogelijk om te zeggen

wat je graag wilt en te onderhandelen over wie wat krijgt (Dishion & Patterson, 2006; Tremblay, 2000). 

Fysieke agressie en (openlijke) conflicten om concrete voorwerpen nemen tijdens de basisschoolperiode af in frequentie. Vijandige, persoonsgerichte vormen van agressie nemen echter toe. Kinderen gaan begrijpen dat je iemand niet alleen fysiek pijn kunt doen, maar ook psychisch door zijn of haar gevoelens te kwetsen of door hem of haar te vernederen (Dishion & Patternson, 2006).  Situaties die een daling van het gevoel van eigenwaarde inhouden zijn vanaf dat moment een belangrijke bron van agressie. Iemand maakt een negatieve opmerking over je vaardigheden of je uiterlijk, heeft kritiek op je gedrag, of toont geen respect voor je. Om te begrijpen waarom dergelijke situaties tot agressie leiden, is een uitstapje noodzakelijk naar een sociale emotie die een belangrijke functie heeft in het reguleren van de interacties tussen mensen, namelijk de emotie schaamte.

Wij mensen zijn sociale wezens, die behoefte hebben aan waardering van en acceptatie door anderen. We willen graag dat anderen positief over ons denken en ons een aantrekkelijke interactiepartner vinden (Leary, 2007). Als we erin slagen deze reacties bij anderen op te roepen, dan voelen we ons een gerespecteerd lid van een sociale groep. Om onze sociale belangen veilig te kunnen stellen beschikken wij over een emotioneel waarschuwingssysteem: het vermogen om schaamte te ervaren in situaties waarin sociale afwijzing dreigt en onze positie in de groep gevaar loopt (Barrett, 1995; Mills, 2005). Volgens Gilbert (2004) kunnen sociale bedreigingen op twee manieren worden opgespoord: door zelfevaluatie en door de reacties van anderen. Schaamte kan allereerst ontstaan in situaties die zelfreflectie uitlokken. Je evalueert jezelf en komt tot de conclusie dat je als persoon tekortschiet: je voelt je slecht, dom, onhandig, zwak of lelijk en dit heeft mogelijk consequenties voor je relaties met anderen (Baldwin & Baccus, 2004). Maar schaamte kan ook ontstaan zonder tussenkomst van negatieve zelfevaluatieve gedachten. Anderen kunnen onverschillig, ontwijkend of negatief op je reageren, ook als je zelf niet het gevoel hebt dat je iets verkeerd hebt gedaan of tekort bent geschoten. De reactie van de ander is dan voldoende om je duidelijk te maken dat je niet goed genoeg bent, dat je niet de moeite waard bent. Je schaamtegevoel waarschuwt je dat anderen dreigen zich van je af te keren en dat je sociale status gevaar loopt. Twee aanvullende opmerkingen zijn in dit verband nog van belang. Allereerst gaat het om waargenomen sociale afwijzing, om je eigen perceptie van de situatie: het grapje dat door jou wordt opgevat als blijk van afkeuring kan in wezen volstrekt onschuldig zijn en juist een goedbedoelde poging van de ander om je bij het gesprek te betrekken. En ten tweede is het van belang om op te merken dat situationele cues die aanleiding kunnen geven tot schaamte expliciet kunnen zijn, maar ook heel subtiel. Een opgetrokken wenkbrauw kan afkeuring uitdrukken, en subtiele bewegingen rond de neus of mond kunnen verachting uitdrukken (Darwin, 1998; Ekman, 2003). Ons emotiesysteem is zo ingericht dat wij dergelijke signalen snel en moeiteloos kunnen oppikken. Het gaat daarbij om automatische processen die vaak niet bewust toegankelijk zijn en zonder de tussenkomst van cognitie tot een emotionele reactie kunnen leiden.

Schaamte is dus een sociale emotie, die in veel verschillende situaties kan ontstaan. Je doet iets doms en anderen lachen je uit. Je loopt het schoolplein op en iemand maakt een grapje over je haar. Je hebt in een klassengesprek al een paar keer geprobeerd om iets te zeggen, maar niemand luistert. Je komt op een feestje en hebt net niet de juiste kleren aan. Je doet mee aan een sportwedstrijd, maar je prestaties blijven ver achter bij die van de anderen en ze kijken je ietwat meelijdend aan. Je gaat shoppen met een vriendin en je gebruikelijke maat spijkerbroek blijkt opeens niet meer te passen. Je zoekt oogcontact met een meisje in de klas, maar ze negeert je. Al deze situaties appelleren aan schaamtegevoelens. Schaamte is de emotie die ons een spiegel voorhoudt. Je kijkt als het ware door de ogen van de ander naar jezelf en wat je weerspiegeld ziet in de blik van de ander is niet bepaald aantrekkelijk: je bent dom, onhandig, lelijk, onbelangrijk, niet de moeite waard. Je belichaamt een antiideaal, een ongewenste identiteit: je bent wie je niet wilt zijn (Olthof, Schouten, Kuiper, Stegge, & Jennekens-Schinkel, 2000; Stegge, 2006).  Een schaamtevolle gebeurtenis vraagt om een oplossing. Je gevoel van eigenwaarde is aangetast en/of de relatie met anderen loopt gevaar, nu of in de toekomst. Schaamte is functioneel omdat dit gevoel je attendeert op het probleem dat is ontstaan en aanzet tot gedrag dat voorkomt dat de situatie verergert. Door uiting te geven aan schaamte (blozen, je ogen neerslaan, wegkijken, je klein maken, weggaan uit de situatie) kun je de ander duidelijk maken dat je je conformeert aan diens oordeel en kan verdere blootstelling, kritiek of afwijzing worden voorkomen (Keltner & Bushwell, 1997). Schaamte kan vervolgens ook aanzetten tot zelfverbetering en/of tot pogingen om de relatie met anderen te verbeteren (Stegge, Ferguson & Braet, 1999). Aldus is schaamte de emotie die ons in staat stelt ons gevoel van eigenwaarde op peil te houden en acceptatie door anderen te waarborgen (Barrett, 1995; Mills, 2005).  Schaamtevolle situaties worden echter niet altijd op een adequate manier opgelost. Juist omdat schaamte een emotie is die nauw verbonden is met het gevoel van eigenwaarde en/of de reacties van anderen is het niet altijd eenvoudig om een gepaste oplossing te vinden. Ook zijn mensen niet altijd in staat om pijnlijke schaamtegevoelens te verdragen. Grofweg worden in de literatuur twee disfunctionele reactiepatronen onderscheiden: een internaliserend en een externaliserend reactiepatroon. 

Een internaliserende reactie op schaamte houdt in dat je de aanval op het zelf en je daling in sociale status verinnerlijkt: je gaat negatief over jezelf oordelen, probeert je zoveel mogelijk aan te passen of trekt je terug uit sociale interacties. Je vindt jezelf niet de moeite waard, denkt dat anderen die zelfde mening zijn toegedaan, en je probeert op deze manier te voorkomen dat je opnieuw wordt beschaamd (Elison, Lennon, & Pulos, 2006a, 2006b). Empirisch onderzoek bij zowel kinderen als volwassenen laat zien dat internaliserende reacties op schaamte gerelateerd zijn aan verschillende vormen van psychopathologie, zoals angst, depressie, en eetstoornissen (Ferguson, Stegge, Miller, & Olsen, 1999; Ferguson, Stegge, Eyre, Vollmer & Ashbaker, 2000; Tangney & Dearing, 2002).

Een andere, eveneens disfunctionele reactie op schaamte is veel minder eenvoudig als zodanig te onderkennen. Helen Block Lewis (1971) was de eerste die aangaf dat schaamtevolle gebeurtenissen ook woede, vijandigheid en agressie kunnen oproepen. Kenmerkend voor dit externaliserende reactiepatroon is dat de schaamteboodschap niet wordt geaccepteerd Dit dient zowel persoonlijke als sociale belangen. Op persoonlijk niveau wordt de aandacht van het gekwetste, afgewezen zelf afgeleid en gericht op de kwetsende ander. Niet ík ben vreselijk, maar jíj bent vreselijk omdat je mij dit aandoet! Zo voorkomt iemand dat zijn gevoel van eigenwaarde wordt aangetast. Op relationeel vlak kan op de ander gerichte woede en agressie worden gezien als een manier om een daling in sociale status te voorkomen of ongedaan te maken (zie ook Baumeister, Smart, & Boden, 1996). De rollen worden omgedraaid. Niet jijzelf, maar de ander wordt in een inferieure positie gedwongen.  

De vraag is nu hoe schaamtevolle gebeurtenissen tot woede, vijandigheid en agressie leiden. Er zijn uiteraard veel verschillende factoren die van invloed zijn op onze schaamtereacties (zie o.a. Mills, 2005, voor een overzicht). In deze bijdrage wordt vooral aandacht besteed aan de cruciale rol van ons gevoel van eigenwaarde, oftewel ons zelfbeeld. 

 

Gezonde of kwetsbare zelfgevoelens

Het zelfbeeld is binnen de empirische psychologie weer helemaal terug van weggeweest (Leary & Tangney, 2003; Kernis, 2006). Moderne theorieën hanteren een zogenaamde procesbenadering, waarbij de nadruk niet alleen ligt op de manier waarop wij onszelf zien, maar ook op de manier waarop wij onszelf graag willen zien en de wijze waarop wij met eventuele discrepanties tussen die twee omgaan. Gevoelens van eigenwaarde zijn aan verandering onderhevig en worden in een proces van assimilatie en accommodatie voortdurend gereguleerd. Kinderen met een gezond gevoel van eigenwaarde zijn over het algemeen tevreden met zichzelf. Zij zijn intrinsiek gemotiveerd om goede prestaties te leveren, hun competenties te vergroten en gelijkwaardige relaties met anderen aan te gaan die gekenmerkt worden door wederzijds vertrouwen, respect en begrip. Positieve uitkomsten worden niet gezocht omwille van hun implicaties voor het zelfbeeld, maar zijn een afspiegeling van de eigen vaardigheden en interesses (Kernis, 2003). Kinderen met een gezond gevoel van eigenwaarde zijn gevoelig voor succes- en faalervaringen, in staat de bijbehorende gevoelens te onderkennen en aan te wenden om zich verder te ontwikkelen. Verondersteld wordt dat zij beschikken

over een gevarieerd repertoire aan zelf-regulatiestrategieën, dat in schaamtevolle situaties flexibel kan worden ingezet.

Voor kinderen met een kwetsbaar gevoel van eigenwaarde geldt doorgaans een veel beperktere doelstelling. Zij zijn vooral gemotiveerd om positieve zelfgevoelens te handhaven of te versterken. Op persoonlijk vlak betekent dit dat successen sterk worden benadrukt, terwijl falen wordt ontkend of geminimaliseerd. In contacten met de anderen is superioriteit belangrijker dan gelijkwaardigheid. De zelfregulatiestrategieën van deze kinderen worden dan ook vooral gekenmerkt door een hoge mate van defensiviteit (Harter, 2006; Kernis, 2003).

Empirisch onderzoek naar de zelfregulatie-component van het zelfbeeld is, zeker bij kinderen, nog relatief schaars. Theoretisch zijn echter al grote vorderingen gemaakt in het beschrijven van relevante kenmerken van een dynamisch zelfsysteem. Voor de klinische praktijk biedt dit meer aanknopingspunten voor de diagnostiek en, op termijn, de behandeling van zelfbeeldproblematiek dan de traditionele zelfbeeldliteratuur, waarin een ééndimensioneel construct beschreven werd waarop kinderen konden variëren van hoog tot laag (zie ook de bijdrage van Thomaes en Stegge in dit nummer).  Ons onderzoeksprogramma richt zich op de relatie tussen zelfbeeld, zelfregulatie en probleemgedrag (zie de bijdrage van Güldner & Stegge in dit nummer voor klinisch relevante voorbeelden). In het navolgende deel wordt ingegaan op resultaten van onderzoek uit dit programma, die relevant zijn voor een beter begrip van agressieproblematiek. De aandacht gaat in deze studies uit naar boosheid, vijandigheid en agressie als zelfregulatiestrategie die in schaamtevolle situaties wordt ingezet door kinderen met een positief maar kwetsbaar zelfbeeld, namelijk kinderen met narcistische trekken. 

 

Narcisme, schaamte en agressie

In de DSM-IV wordt narcisme omschreven als een persoonlijkheidsstoornis waarbij sprake is van grootheidswaan, een sterke behoefte aan bewondering, het gevoel recht te hebben op een speciale behandeling, en een gebrek aan inlevingsvermogen. Persoonlijkheidsproblematiek wordt in de recente literatuur echter in toenemende mate benaderd in termen van dimensionele modellen die de nadruk leggen op persoonkenmerken met een algemene geldigheidswaarde (Clark, 2007). In ons onderzoek wordt aangesloten bij deze traditie en wordt de  procesbenadering van narcisme die is beschreven door Morf & Rhodewalt (2001) als uitgangspunt genomen. Kenmerkend voor een narcistisch zelfbeeld is allereerst een opgeblazen gevoel van eigenwaarde. Kinderen met narcistische trekken hebben een groot ego. Ze vinden zichzelf geweldig, denken dat ze heel belangrijk zijn, en dat ze over uitzonderlijke talenten beschikken. Deze kinderen vinden zichzelf meer waard dan anderen, en zijn om die reden van mening dat ze recht hebben op de waardering, complimenten en bewondering van anderen. De nadruk ligt in deze benadering van narcisme niet zozeer op statische kenmerken van het zelfbeeld (een extreem positief zelfbeeld), maar veel meer op de zelfregulatie-component. Zo geven Bushman en Baumeister (1998, p. 220) bijvoorbeeld aan Narcissism may be less a matter of having a firm conviction about one’s overall goodness than a matter of being emotionally invested in establishing one’s superiority. Voor een kind met narcistische trekken is het niet voldoende om goed genoeg te zijn en te worden geaccepteerd, maar overheerst de behoefte om te schitteren in een zelfgecreëerde sociale arena. Of, zoals Baldwin en Baccus (2004, p. 142) treffend aangeven: the social goal is to get ahead rather than to get along.

Verwacht mag worden dat deze motivationele kenmerken van het narcistische zelfbeeld van invloed zijn zullen op de wijze waarop schaamte wordt beleefd en gereguleerd. Schaamte ontstaat in situaties waarin je geconfronteerd wordt met een negatief oordeel over jezelf. Bij kinderen met narcistische trekken zullen dergelijke situaties zich regelmatig voordoen, juist omdat hun zelfbeeld overdreven positief is en niet erg realistisch. Omdat deze kinderen zullen proberen dit positieve maar kwetsbare zelfbeeld koste wat kost te beschermen zal een daling in sociale status, hoe tijdelijk ook, een defensieve reactie oproepen. In het voorgaande is beschreven dat zowel internaliserende als externaliserende reacties op schaamte een zelfbeschermende functie kunnen hebben. De keuze voor een internaliserende reactie ligt niet voor de hand. Narcisme gaat immers gepaard met een sterke behoefte de eigen superioriteit te bewijzen tegenover anderen, en de noodzaak hiertoe is des te groter in situaties waarin het ego gekrenkt is. Een kind of jeugdige met een narcistisch zelfbeeld zal dan ook niet geneigd zijn zich systematisch terug te trekken uit sociale interacties of zich te conformeren aan het negatieve oordeel van anderen. Een boze, vijandige of agressieve reactie ligt meer voor de hand. Op deze wijze wordt een poging gedaan de schaamteboodschap die de ander uitzendt direct te ontkrachten en een dreigende daling in sociale status ongedaan te maken door de rollen om te draaien. Er is niks mis met mij, er is iets mis met jou! En ik hoef niks te veranderen, ik hoef me niet aan te passen, jij moet pas op de plaats maken!

In ons onderzoeksprogramma is op verschillende manieren gekeken naar de relatie tussen narcisme, schaamte en agressie. Een volledig verslag van dit onderzoek is te vinden in het recent verschenen proefschrift van Sander Thomaes (2007). Allereerst is aan kinderen gevraagd hoe ze zouden reageren op schaamtevolle gebeurtenissen (een leeftijdgenoot laat blijken dat hij je muziekkeuze niet kan waarderen; je wordt genegeerd als je probeert iets te zeggen; je krijgt negatieve reacties op de kleding die je draagt). Gebleken is dat deze situaties niet alleen schaamte oproepen, maar ook boosheid en verbale of fysieke agressie. Deze laatste reacties werden vaker gerapporteerd door kinderen die hoog scoorden op narcisme. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren als je kinderen in de klas vraagt naar agressieve reacties van medeleerlingen in schaamtevolle situaties (je krijgt kritiek, iemand maakt een grapje over je). Kinderen met narcistische trekken zijn volgens hun leeftijdgenoten meer geneigd om in dergelijke situaties agressief te reageren.  In twee experimentele studies werd verdere evidentie verkregen voor de relatie tussen narcisme en agressie in reactie op schaamte. In beide studies verloren kinderen een reactietijdspelletje van een fictieve tegenstander. In de helft van de gevallen werd schaamte opgeroepen door het toevoegen van een aantal extra elementen aan de instructie. Kinderen in de schaamteconditie kregen te horen dat hun tegenstander een van de slechtste spelers tot dan toe was en dat ze gemakkelijk zouden moeten kunnen winnen. Vervolgens werd een ranglijst getoond, die zogenaamd te zien zou zijn op een veelbezochte website over het spel, met helemaal onderaan de naam van de beoogde tegenstander. Na het spelen van het spel verscheen de ranglijst opnieuw, met onderaan nu de naam van het kind zelf. Het kind kreeg bovendien een emailberichtje van de tegenstander met de tekst “huh, ik dacht dat ik sloom was, maar ik heb toch gewonnen”. De beschamende elementen uit deze instructie sluiten aan bij literatuur over de antecedenten van schaamte: je faalt op een gemakkelijke taak, je prestaties steken negatief af bij die van leeftijdgenoten en je falen is zichtbaar voor anderen. Bij kinderen uit de controleconditie werden deze beschamende elementen achterwege gelaten. Zij kregen geen informatie over de tegenstander, er werd geen ranglijst getoond, en de tegenstander stuurde een neutraal berichtje met de tekst “huh, is het spel nu al afgelopen”. 

In de eerste studie bleek dat de schaamtevolle situatie meer boosheid opriep dan de controleconditie en dat dit met name het geval was voor kinderen die hoog scoorden op narcisme. Aangetoond werd bovendien dat de relatie tussen narcisme en boosheid werd gemedieerd door gevoelens van schaamte. Dit betekent dat kinderen met een narcistisch zelfbeeld schaamte ervaren en dat deze schaamte vervolgens leidt tot gevoelens van boosheid. Dit is in overeenstemming met de gedachte dat gevoelens van boosheid een reactie kunnen zijn die dient om pijnlijke schaamtegevoelens te reguleren. Het feit dat in de controleconditie geen relatie werd gevonden tussen narcisme en boosheid geeft een verdere onderbouwing van het theoretische model. Alleen in reactie op schaamte rapporteren kinderen met narcistische trekken meer boosheid; zij ervaren niet meer boosheid in reactie op het verlies van een spelletje alleen.  In de tweede studie werd dezelfde opzet gehanteerd, maar nu werd kinderen vervolgens de mogelijkheid geboden tot een agressieve respons. In een nieuwe ronde van het spel konden zij de tegenstander herriestoten, white noise, toedienen op het moment dat ze hem of haar  versloegen. Het spel was zo geprogrammeerd dat kinderen een aantal keren achter elkaar wonnen en met een volumeknop konden aangeven hoe hard het geluid moest zijn dat de tegenstander te horen zou krijgen (in werkelijkheid werden uiteraard geen herriestoten toegediend). In overeenstemming met onze verwachting bleek dat kinderen die hoog scoorden op narcisme meer geneigd waren tot agressie. Belangrijk is dat het ook in dit geval bleek te gaan om een specifieke reactie op schaamte. In de controleconditie werd geen verband gevonden tussen narcisme en agressie. 

In een andere reeks studies (Stegge, Güldner e.a., in voorbereiding) werd aanvullende evidentie gevonden voor de relatie tussen narcisme en een defensieve schaamteregulatie-stijl. Bij een groep van ruim 700 kinderen uit het reguliere basisonderwijs werd een vragenlijst afgenomen (de Compass of Shame Scale; Elison e.a., 2006a, 2006b) die internaliserende en externaliserende reacties op schaamtevolle gebeurtenissen in kaart brengt. Daaruit bleek dat narcisme gepaard gaat met een externaliserend reactiepatroon: wederom werden hogere scores gevonden op vijandigheid en agressie, maar ook hogere scores op ontkenning en minimaliseren. In een experimentele opzet werd vervolgens gebruik gemaakt van een variant van het easy task- paradigma. Kinderen moesten een geheugentaakje doen dat er op het eerste gezicht heel eenvoudig uitzag. Verteld werd dat het taakje bedoeld was om te kijken hoe goed ze zaken konden onthouden en hoe snel ze waren. Op een computerscherm werden vijf getallen gepresenteerd die van laag naar hoog moesten worden aangeklikt met de muis. Bij het aanklikken van het eerste getal, verdwenen de overige vier achter een blokje. Het kind moest vervolgens zo snel mogelijk de getallen in de juiste volgorde aanklikken. Verteld werd dat een piep te horen zou zijn en de computer automatisch naar de volgende getallenreeks zou gaan als een verkeerd getal werd aangeklikt of als de tijd om was. De proefleider deed het taakje een paar keer voor, waarbij de indruk werd gewekt dat het een vrij eenvoudige opdracht was. De uiteindelijke taak was echter zo geprogrammeerd dat bij het aanklikken van het vierde getal steeds automatisch werd doorgegaan naar de volgende getallenreeks. Kinderen faalden dus op elk van de vijf trials die werden aangeboden. Vervolgens kregen ze de mogelijkheid om anoniem hun oordeel te geven over de taak en de proefleider. Verteld werd dat makers van de taak (mensen op de universiteit) graag wilden weten of alles goed gegaan was. Zoals verwacht bleken kinderen met een narcistisch zelfbeeld geneigd te zijn tot een negatief, vijandig oordeel over de proefleider. Ze scoorden hoog op uitspraken als “de mevrouw had het beter moeten uitleggen” en “de mevrouw maakte me zenuwachtig”. 

Van belang is dat in al deze studies alleen een relatie werd gevonden tussen een narcistisch zelfbeeld en een boze, vijandige of agressieve reactie op schaamte. Voor traditionele zelfbeeldmaten (bijvoorbeeld de globale zelfwaarderingschaal uit de CBSK; Veerman, Straathof, Treffers, van den Berg & ten Brink, 2004) werd deze relatie niet gevonden, of bleek in een enkel geval de relatie met een externaliserend reactiepatroon juist negatief. Scores op narcisme bleken ook niet of nauwelijks gerelateerd te zijn aan reguliere zelfbeeldscores. Dit geeft overtuigend aan dat met narcisme een ander aspect van het zelfsysteem wordt gemeten dan alleen de mate waarin iemand zichzelf positief evalueert (zie verder ook de bijdrage van Thomaes & Stegge).

 

Tot besluit

Cognitief-affectieve modellen van agressie, zoals het sociale informatieverwerkingsmodel (Crick & Dodge, 1994; Lemerise & Arsenio, 2000) hebben tot op heden vooral aandacht besteed aan de wijze waarop agressieve kinderen hun omgeving waarnemen en dan vooral de wijze waarop ze de intenties van anderen waarnemen. De sociale stimuli die worden voorgelegd hebben veelal betrekking op situaties waarin door toedoen van een ander, nadeel ontstaat voor de proefpersoon of waarin een morele regel wordt overtreden. Uitwerkingen in termen van emoties hebben vooral aandacht besteed aan de rol van boosheid en de problematische regulatie van deze gevoelens. Cognitief-therapeutische behandelprogramma’s grijpen hierop aan en besteden veel aandacht aan het herkennen van gevoelens van boosheid, situaties die aanleiding kunnen geven tot boosheid, uitingen van boosheid en het aanleren van alternatieven voor agressie. Op grond van de in deze bijdrage besproken theoretische inzichten en de resultaten van ons empirische onderzoek wordt met klem aandacht gevraagd voor de rol van schaamte. Voor een goed begrip van agressie is het van belang dat wij oog hebben voor mogelijk beschamende elementen in sociale situaties, voor het onderkennen van gevoelens van schaamte, voor schaamtegerelateerde doelen (het beschermen van het gevoel van eigenwaarde waarde, het op peil houden van je sociale status) en voor adaptieve en problematische schaamteregulatie strategieën. 

Schaamte is de emotie die ons een spiegel voorhoudt. En wat wij in die spiegel zien of willen zien is afhankelijk van ons zelfbeeld. Kinderen met een gezond gevoel van eigenwaarde kunnen schaamte verdragen. Ze kunnen toegeven dat er iets mis gaat, dat ze bijvoorbeeld iets doms hebben gedaan. In de schaamtespiegel zien ze zichzelf en hun eventuele tekortkomingen. Dit biedt volop kansen op zelfverbetering en verbetering van de relaties met anderen. Kinderen met narcistisch zelfbeeld kunnen echter niet goed met schaamte omgaan. Ze kunnen het pijnlijke gevoel niet verdragen en proberen koste wat kost hun grote ego in stand te houden. Boosheid en agressie zorgen ervoor dat een kind of jongere zich sterk voelt, en anderen overheerst. In sommige situaties zal externalisatie een adequate reactie op beschaming zijn

(bijvoorbeeld bij een geheel onterechte en kwetsende aanval van de ander). In andere situaties is een dergelijke reactie echter minder functioneel. Als een valide schaamteboodschap niet wordt opgepikt, is het niet mogelijk om lering te trekken uit de emotionele situatie en openlijke vijandigheid en agressie kunnen je relaties met anderen ernstig beschadigen. 

Schaamte is een nuttige emotie, die van groot belang is voor onze relaties met anderen. Voor een gezond functioneren is het essentieel dat iemand de beschikbare informatie in een schaamtevolle situatie adequaat kan verwerken, en verschillende reacties tot zijn of haar beschikking heeft die flexibel kunnen worden ingezet. Boosheid, vijandigheid en agressie kunnen een automatische, disfunctionele reactie zijn op schaamtevolle gebeurtenissen. In de praktijk van de hulpverlening zou dan ook meer systematisch moeten worden nagegaan in hoeverre agressie haar oorsprong vindt in schaamte- en zelfbeeldproblematiek. De behandeling zou zich vervolgens moeten richten op de onderkenning van schaamte, het doorbreken van disfunctionele reactiepatronen en het aanleren van meer adequate zelfregulatie-technieken.  

 

Mw. Prof. Dr. H. Stegge is bijzonder hoogleraar

Ontwikkelingspsychopathologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en tevens werkzaam bij PI Research Duivendrecht, een centrum voor innovatie, onderzoek, advies en training in de jeugdzorg en het onderwijs. Dr. S.C.E. Thomaes is werkzaam als onderzoeker bij de capaciteitsgroep Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit Utrecht.

 

Literatuur

Anderson, C.A. & Bushman, B.J. (2002). Human aggression. Annual Review of Psychology, 53, 27-51.

Anderson, C.A. & Dill, K.E. (2000). Video games and aggressive thoughts, feelings, and bahevior in the laboratory and in life. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 772-790.

Arsenio, W.F. (2004). The stability of young children’s physical aggression: Relations with child care, gender, and aggression subtypes. Monographs of the Society for Research in Child Development, 69, p. 130-143. 

Baldwin, M.W. & Baccus, J.R. (2004). Maintaining a focus on the social goals underlying self-conscious emotions. Psychological Inquiry, 15, 139-144.

Barrett, K. C. (1995). A functionlist approach to shame and guilt. In J.P. Tangney & K.W. Fischer (Eds.), Selfconscious emotions: The psychology of shame, guilt, embarrassment and pride (pp. 25-63). New York: Guilford Press.

Baumeister, R.F., Smart, L. & Boden, J.M. (1996). Relation of threatened egotism to violence and aggression: The dark side of high self-esteem. Psychological Review, 103, 5-33.

Berkowitz, L. (2003). Affect, aggression and antisocial behavior. In R.J. Davidson, K.R. Scherer & H.H. Goldsmith (Eds.), Handbook of affective sciences. (pp. 804-823). Oxford: Oxford University Press.

 Bettencourt, B.A.,Talley, A., Benjamin, A.J. & Valentine, J. (2006).

Personality and aggressive behavior under provoking and neutral conditions:

A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 132,751-777.

Broidy, L.M., Magin, D.S., Tremblay, R.E., Bates, J.E., Brame, B., Dodge, K.A., Fergusson, D., Horwood, J.L., Loeber, R., Laird, R., Lynam, D.R., Moffitt, T.E., Pettit, G.S. & Vitaro, F. (2003). Developmental trajectories of childhood disruptive behaviors and adolescent delinquency: A six-site, crossnational study. Developmental Psychology, 39, 222-245.

Bushman, B.J. & Anderson, C.A. (2001). Is it time to pull the plug on the hostile versus instrumental aggression dichotomy? Psychological Review, 108, 273-279.

Bushman, B. J., & Baumeister, R. F., (1998), Threatened egotism, Naricissism, Self-esteem, and direct and displaced aggression: does the self-love or selfhate lead to violence?, Journal of Personality and Social psychology, 75 (1), 219-229.

Card, N.A.& Little, T.D. (2006). Proactive and reactive aggression in childhood and adolescence: A meta-analysis of differential relations with psychosocial adjustment. International Journal of Behavioural Development, 30, 466-480.

Carlson, M., Marcus-Newhall, A. & Miller, N. (1990). Effects of situational aggressive cues: A quantitative review. Journal of Personality and Social Psychology, 58, 622-633. 

Clark, L.A. (2007). Assessment and diagnosis of personality disorder: Perennial issues and emerging reconceptualization. Annual Review of Psychology, 58, 227-257.

Crick, N.R. & Dodge, K.A. (1994). A review and reformulation of socialinformation processing mechanisms in children’s development.

Psychological Bulletin, 115, 74-101.

Darwin, C. (1998). The expression of emotions in man and animals, third edition. New york: HarperCollinsPublishers. 

Dishion, T.J. & Patterson, G.R. (2006).  The development and ecology of antisocial behavior in children and adolescents. In D. Cicchetti & D.J. Cohn (Eds.). Developmental psychopathology, vol. 3, 2th edition. (pp. 503-541). Hoboken: Wiley.  

Dodge, K. A., Lochman, J.E., Harnish, J.D., Bates, J.E. & Pettit, G.S. (1997). Reactive and proactive aggression in school children and psychiatrically impaired chronically assaultive youth. Journal of Abnormal Psychology, 106, 37-51.

Dodge, K.A., Coie, J.D. & Lynam, D. (2006). Aggression and Antisocial Behavior in Youth. In W. Damon, R.M. Lerner & N. Eisenberg (Eds.). Handbook of Child Psychology (Volume 3), Social, Emotional, and Personality Development, 6th Edition. Chichester; John Wiley & Sons.

 Ekman, P. (2003). Emotions revealed: Understanding faces and feelings. London: Weidenfeld & Nicolson. 

Elison, J., Lennon, R. & Pulos, S. (2006a). Investigating the compass of shame: the development of the compass of shame scale. Social Behaviour and Personality, 34 (3), 221-238.

Elison, J., Pulos, S. & Lennon, R. (2006b). Shame-focused coping: an empirical study of the Compass of Shame. Social Behavior and Personality, 34 (2), 161-168. 

Ferguson, T.J., Stegge, H., Miller, E.R. & Olsen, M.E. (1999). Guilt, shame and symptoms in children. Developmental Psychology, 35, 347-357.

Ferguson, T.J., Stegge, H., Eyre, H., Vollmer, R. & Ashbaker, M. (2000). Context effects and the (mal)adaptive nature of guilt and shame in children. Genetic, Social and General Psychology Monographs, 126, 319-345.  

Gilbert, P. (2004). Evolution, attractiveness, and the emergence of shame and guilt in a self-aware mind: A reflection on Tracey and Robins. Psychological Inquiry, 15, 132-135.

Gleason, K.A., Jensen-Campbell, L.A. & Richardson, D.S. (2004). Agreeableness as a predictor of aggression in adolescence. Aggressive behavior, 30, 43-61.

Gross, J.J. & Thompson, R.A. (2007). Emotion regulation: Conceptual foundations. In J.J. Gross (Ed.). Handbook of emotion regulation. (pp. 3-26). New York: The Guilford Press.

Haney, C., Banks, W. C., and Zimbardo, P. G. (1973).  Interpersonal dynamics in a simulated prison.  International Journal of Criminology and Penology, 1, 69-97.Harter, S. (2006). The self. In W. Damon & R.M. Lerner (Series Eds.) & N. Eisenberg (Vol. Ed.), Handbook of child psychology: Vol. 3. Social, emotional, and personality development (pp. 505-570). New York: Wiley.

Izard, C.E., Youngstrom, E.A., Fine, S.E., Mostow, A.J. & Trentacosta, C.J.

(2006). Emotions and developmental psychopathology. In D. Cicchetti & D.J. Cohn (Eds.). Developmental psychopathology, vol. 1, 2th edition. (pp. 244-292). Hoboken: Wiley.  

Keltner, D. & Bushwell, B.N. (1997). Embarrassment: its distinct form and appeasement functions. Psychological Bulletin, 122, 250-270.

Kernis, M. H. (2003). Toward a conceptualization of optimal self-esteem. Psychological Inquiry, 14, 1-26.

Kernis, M.H. (2006). Self-esteem: Issues and answers: A sourcebook of current perspectives. New York: Psychology Press.

Kirsh, S.J. (2006). Children, adolescents, and media violence. Thousand Oaks: Sage Publications, Inc.

 Leary, M.R. (2007). Motivational and emotional aspects of the self. Annual Review of Psychology, 58, 317-344.

Leary, M.R. & Tangney, J.P. (2003). Handbook of self and identity. New York: Guilford.

Lemerise, E.A. & Arsenio, W.F. (2000). An integrated model of emotion processes and cognition in social information processing. Child Development, 71, 107-118.

Lewis, H.B. (1971). Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press.

Lochman, J. E., & Wells, K. C. (2003). Effectiveness of the Coping Power Program and of classroom intervention with aggressive children: Outcomes at a one-year follow-up. Behavior Therapy, 34, 493-515. 

Milgram, S. (1974). Obedience to authority: An experimental view. New York: Harper & Row. 

 Mills, R. S. L. (2005). Taking stock of the developmental literature on shame. Developmental Review, 25, 26-63. 

Morf, C. C., & Rhodewalt, F. (2001). Unraveling the paradoxes of narcissism: A dynamic self- regulatory processing model. Psychological Inquiry, 12, 177–196.

Olthof, T., Schouten, A., Kuiper, H., Stegge, H. & Jennekens-Schinkel, A. (2000). Shame and guilt in children: differential situational antecedents and experiential correlates. British Journal of Developmental Psychology, 18, 5164.

Parrott, D.J. & Zeichner, A. (2002). Effects of alcohol and trait anger on physical aggression in men. Journal of studies in alcohol, 63, 196-204.

Reimer, M. S. (1996). “Sinking into the ground”: the development and consequences of shame in adolescence. Developmental Review, 16, 321-363.

Sherif, M., Harvey, O.J., White, B.J., Hood, W.R. & Sherif, C.W. (1961).

Intergroup Conflict and Cooperation: The Robber’s Cave Experiment. Norman: Univ. Oklahoma Press.

Stegge, H. (2006). Schaamte: zijn wie je niet wilt zijn. Paper, gepresenteerd op het Mediant-symposium ”Schaamte en hoop: gezondheid en veiligheid”. Enschede, 19 mei. 

Stegge, H., Ferguson, T. & Braet, C. (1999). Gevoelens van schuld en schaamte: nuttig of problematisch? Gedragstherapie, 32, 271-296. 

Stegge, H. & Meerum Terwogt, M. (2007). Awareness and regulation of emotion in typical and atypical development. In:  J.J. Gross (Ed.), Handbook of emotion regulation (pp. 269-286). New York: Guilford Press.

Tangney, J.P. & Dearing, R.L. (2002). Shame and guilt. New York: Guilford. 

Thomaes, S.C.E. (2007). Narcisssism, shame and aggressions in early adolescence: On vulnerable children. Academisch proefschrift, Vrije Universiteit Amsterdam.

Thomas, D.E. & Bierman, K.L.; The Conduct Problems Prevention Research Group (2006). The impact of classroom aggression on the development of aggressive behaviour problems in children. Development and Psychopathology, 18, 471-488.

Tremblay, R. (2000). The development of aggressive behaviour during childhood: What have we learned in the past century? International Journal of Behavioural Development, 24, 129-141.

Veerman, J.W., Straathof, M.A.E., Treffers, Ph.D.A., van den Berg, B.R.H. & ten Brink, L.T. (2004). Handleiding Competentiebelevingsschaal voor kinderen (CBSK). Amsterdam: Harcourt.