Inleiding

Wanneer een kind een genderontwikkeling laat zien die onverwacht is, plaatst dit de ouders voor een uitdaging. Toch spreken ouders meestal niet van genderdysforie. Kinderen die een bijzondere genderidentiteit ontwikkelen, zijn hier lang niet altijd diepongelukkig over. Veel ouders beschouwen deze ontwikkeling daarom niet als een psychiatrische stoornis. Ik noem deze kinderen dan ook het liefst neutraal ‘genderkinderen’. De plaatsen waar ouders voor het eerst de genderontwikkeling van hun kind bespreekbaar trachten te maken kunnen heel verschillend zijn, zoals het consultatiebureau, jeugdzorg, school en huisarts.

     Onze genderzoon liet een afwijkende genderontwikkeling zien vanaf dat hij twee en een half jaar oud was. De eerste plek waar wij als ouders serieus genomen werden, was door een leerkracht op de basisschool. Deze leerkracht kende het fenomeen niet, maar hij slaagde erin om ons een uur te laten praten. Dit in tegenstelling tot het consultatiebureau dat nooit op onze vragen was in gegaan.  De kinderdagverblijven zagen een gezond en vrolijk kind zonder problemen en konden het gedrag niet duiden. Wij spraken nog een aantal keren met de leerkracht af om te bespreken hoe de school ermee zou kunnen omgaan. Onze zoon werd gesteund op school. Wij leerden dat het verhaal van onze zoon serieus genomen werd. Wij leerden aarzelende woorden te vinden voor wat wij zagen. De toezegging dat onze zoon in meisjeskleding welkom was op school, was fijn. We hebben dat toen niet gedaan omdat wij dat nog te vroeg vonden. Gelukkig kon ook dat in alle openheid besproken worden.

     Dit voorbeeld geeft goed aan wat ouders van genderkinderen als eerste nodig hebben: rust om het verhaal van hun kind te vertellen en de ruimte om als ouders eigen weloverwogen keuzes te maken.

 

Meer dan twee smaken

Onze zoon zal zo’n zes of zeven jaar zijn geweest toen zij in de trein terug naar huis een rijtje begon op te noemen: ‘Ik ben niet zoals…’, ‘maar wel meer dan…’, ‘en ik wil niet op.. lijken want die heeft stomme kleren aan.’ Wij kwamen terug van een dagje Amsterdam. Onze zoon was naar haar eerste bijeenkomst geweest met andere genderkinderen, georganiseerd door de oudervereniging Berdache. Het was de eerste kennismaking van onze zoon met een groep andere genderkinderen. Het was ook voor het eerst dat zij iets kon doen wat alle andere kinderen dagelijks vanzelfsprekend kunnen, namelijk zichzelf spiegelen of profileren ten opzichte van andere kinderen. Zij was zeven toen hij dat voor het eerst kon met kinderen die voor hem herkenbaar waren. Wat onze zoon in de trein terug deed was zichzelf plaatsen ergens op de lijn tussen jongensachtig en meisjesachtig in.

     De bijeenkomst bij Berdache deed ons gezin enorm goed. Geen enkele hulpverlener kan bieden wat onze zoon toen meemaakte, namelijk herkenning. Dat is waar de oudergroep Berdache de hulpverlening aanvult en wellicht zelfs overstijgt. Niets is therapeutischer als je zelf herkennen in de ander. Genderkinderen missen die mogelijkheid in hun normale dagelijkse leven. Voor ons als ouders gebeurde hetzelfde. De gesprekken met andere ouders, de oplossingen die zij hadden gevonden, de problemen die zij ondervonden, het hielp ons om te overzien waar we voor stonden. Het hielp ons om oplossingen te vinden. Waar over ieder ander onderwerp huisartsen, familie, vrienden of het consultatiebureau informatie heeft, is dat voor de ouders van genderkinderen vaak lastig te vinden. Facebook biedt helaas lang niet altijd goed onderbouwde informatie.

     Wat kinderen en hun ouders in de buitenwereld, op tv en overal om zich heen gerepresenteerd krijgen is een wereld met twee smaken. Voor hulp-verleners is er de taak om die wereld ruimer te maken en naast de wereld van jongen/meisje, man/vrouw de genderruimte met ouders en kinderen te verkennen. Gender is een veel breder begrip dan de tweedeling die nu zo dominant aanwezig is.

     Omdat kinderen zelf niet in staat zijn om de buitenwereld te veranderen, zijn de ouders de pleitbezorgers en ambassadeurs van hun genderkinderen. Zij moeten onderhandelen of bemiddelen met school, familie, buren, de sportclub, scouting, hulpverleners. Maar ook met de bewoners van de tent naast hen in Frankrijk (of misschien ook niet maar hoelang staan die mensen er nog, want drie weken een geheim volhouden...) en op elke andere plek waar hun kind functioneert. Dat vraagt van ouders een hoge mate van sociale en gespreksvaardigheden. Niet elke ouder heeft dit in huis. Een cursus gespreksvaardigheden kan daarom soms meer behulpzaam dan één op één gesprekken met een hulpverlener.

 

Impliciete opvattingen

Wat fijn zou zijn voor ouders is als hulpverleners zich bewust zouden zijn van hun eigen impliciete gendertaal en opvattingen. Als hulpverleners op zoek gaan naar taal die positief is zoals bijvoorbeeld termen zoals uitdaging in plaats van probleem, gendercreatief in plaats van genderdysfoor, genderexpressie of genderruimte. Dit helpt ouders en kinderen om zich normaler te voelen. Ouders hebben hulpverleners nodig die kinderen helpen hun ware gender te vinden, waarbij de vraag wat het kind op dit moment nodig heeft aan expressie en experimenteerruimte centraal staat. Hulpverleners die advies geven op betrekkingsniveau, in goed contact met het kind en de ouders, die zich goed op de hoogte stellen van de sociale omgeving en die stoppen met taal te gebruiken die de norm bevestigt. Onze kinderen passen niet in die norm. Te denken valt aan een vraag als: ‘Verkleedt uw zoon zich in meisjeskleding?’ Gender-kinderen verkleden zich niet. Zij kleden zich aan in kleding die recht doet aan hun gender.

     Nu worden ouders nog regelmatig door hulpverleners met onmogelijke opdrachten naar huis gestuurd Ik noem u er één uit mijn eigen ervaring.

Op een dag hoorde ik de voordeur gaan. Onze zoon glipte erdoor naar buiten. Toen ik naar de deur liep zag ik haar aan het eind van de straat, met een overduidelijk ‘Yessss’-gebaar, in haar jurk naar school lopen. Een overwinning op haarzelf. Ik had niet het lef om haar terug te roepen en heb school gebeld dat onze zoon in jurk naar school kwam en of ze in de gaten wilden houden of dat goed ging. Ik had niet hoeven bellen. Niemand van de kinderen zag iets vreemds. Onze zoon was namelijk bij geen enkel kind in beeld als jongen. De kinderen proefden, hoorden, ervaarden, voelden de meid die tot dat moment onder de compromis-jongenskleding verborgen zat. Zij hadden nog nooit een jongen ervaren.

     In het genderteam kregen wij echter het advies om het ‘verkleden’ te beperken tot woensdagmiddag in de huiselijke kring. Ziet u het voor zich, woensdagmiddag, kinderen aan de voordeur voor onze drie zonen, buur-kinderen in onze tuin, het hekje open, buren die even aanbellen om suiker te lenen? Hoezo in huiselijke kring? Daar zouden nogal wat aanpassingen voor nodig zijn. Schuttingen waar we een hekje hadden, gordijnen dicht, de bel uit, de vriendjes op afstand – ziet u het voor zich? Toch was dit het advies van een professional. Het advies was ook te wachten tot ze twaalf was voor we verdere stappen zetten. Wij hebben dat advies niet opgevolgd. Wij bedankten blijmoedig voor het advies en gingen daarna verder met wat wij dachten dat goed was. Het was wel jammer dat we daarna tegen hulpverleners niet helemaal open meer waren over onze keuzes.

Wij hadden om twee redenen moeite met dit advies. Het was praktisch onuitvoerbaar in een kinderrijk buurtje, met een laag tuinhekje en een park achter onze tuin. Maar veel belangrijker: wij hadden er moeite mee om onze zoon aan de ene kant te vertellen dat hij goed was zoals zij was en aan de andere kant zijn expressieruimte te beperken tot de woensdagmiddag. Wij dachten dat we haar daarmee een wel erg dubbele boodschap meegaven. Wij dachten dat hij vooral zou horen dat hij zesenhalve dag niet zichzelf mocht zijn.

     Het was fijn geweest als ons was gevraagd wat wij van de situatie vonden. Dan hadden we kunnen uitleggen dat we zijn kledingkeuze passend vonden, overleg hadden gehad met school en dat we geen enkel signaal hadden gekregen dat onze zoon schade opliep. We hadden ook kunnen zeggen dat onze zoon stralend voor de spiegel stond. Het had geholpen als de hulpverlener vanuit een goed contact met onze zoon en met ons, vanuit die connectie het advies had gegeven. Nu leek de connectie er vooral met de wetenschap te zijn. Echter wetenschap gaat over gemiddelden, niet over mijn kind, onze keukentafel en zijn behoefte om expressie te geven aan zijn innerlijke zelf.

     Het advies om met de sociale transitie te wachten tot het kind twaalf jaar is, wordt nog steeds gegeven. Echter gelukkig blijkt uit onderzoek (Olson e.a., 2016) dat kinderen, met een vroege sociale transitie, daarvan geen schade ondervinden.

 

Geen afwijking maar variant

Voordat ouders zich tot de hulpverlening richten hebben ze vaak al een heel traject achter de rug na een lastige zoektocht naar hulp. De wachtlijst van het genderteam is lang en het team neemt de tijd om tot diagnostiek te komen. Kinderen hebben vaak haast, zeker als ze wat ouder zijn of al in de puberteit zijn gekomen. Op die leeftijd kan de nood heel hoog zijn.

     De vraag is ook wat de goede plek voor hulpverlening is. Op dit moment is de hulpverlening in het genderteam nog in een medisch/psychiatrische mal gegoten. Het gaat over afwijking en stoornis. Maar gender is een ruim begrip is en gendervariatie is ook te zien als een normale variatie op de tweedeling man-vrouw. In dat licht is het de vraag of het medisch/psychiatrisch model wel een toereikend model is. Als het experiment met genderexpressie door onze genderkinderen normaler wordt beschouwd, dan zou hulp gericht moeten zijn op het helpen van de kinderen in het vinden van de juiste genderexpressie. De goede vraag in de hulpverlening zou moeten zijn: ‘wat heeft een zesjarige, een achtjarige of een puber nu echt nodig om zo’n ingewikkeld traject zo goed mogelijk te doorstaan?’ Dat vraagt om sociaal-emotionele begeleiding. Mede door de emancipatie van transgenders is deze vorm van hulp in het buitenland al volop in ontwikkeling. Pas als aan de start van de puberteit als medische hulp noodzakelijk blijkt zou het ziekenhuis in beeld moeten komen.

     Het genderteam staat vaak ver af van de werkelijkheid van ouders, is protocollair gestuurd en daardoor helaas niet altijd op maat. Aansluitend op de wetenschap en daarmee lang niet altijd aansluitend op de belevingswereld van het kind en de ouders. De begeleiding die ouders daar verwachten is er niet. Begeleiding die heel dicht aansluit op de dagelijkse werkelijkheid van ouders is al helemaal schaars

     Genderkinderen moeten omgaan met confronterende vragen zoals: ‘word jij later juf of meester, brandweerman of brandweervrouw?’ Vragen die volwassen mensen stellen om zelf duidelijkheid en zekerheid te krijgen, maar die er niet op gericht zijn om het kind te ondersteunen. Vragen die de tweedeling man/vrouw versterken en die, als ze maar vaak genoeg worden gesteld, het kind de boodschap meegeven dat er alleen uit die twee smaken te kiezen valt. De huidige beeldvorming over transgenders in de media versterkt dit beeld. In tv-programma’s als ‘Hij is een zij’ wordt veel aandacht besteed aan de medische transitie. Daarmee lijkt er weinig ruimte om buiten de geijkte tweedeling te functioneren. Kinderen hebben het recht om echt vrij te onder-zoeken welke genderexpressie voor hen de juiste is. Aan alle volwassenen om hen heen de opdracht om daarvoor de ruimte te scheppen. Dat lukt alleen als ouders, hulpverleners en alle andere betrokkenen bereid zijn om hun eigen te strikte gendernormen te onderzoeken en ter discussie te stellen.

     Wat ouders nodig hebben als ze een hulpverlener bezoeken is allereerst rust, een rustig luisterend oor en een plek waar ze eindelijk niet moeten uitleggen, verdedigen, corrigeren, bemiddelen of onderhandelen. Wacht als hulpverlener alstublieft met uw adviezen tot u de situatie goed kent en al op betrekkings-niveau bent gekomen. Vraag aan ouders: ‘wat hebben jullie nodig?’ Vraag aan ouders: ‘wat maken jullie mee?’ Wat ouders nodig hebben, is de bereidheid om een school te bezoeken en daar uitleg te geven. Wat ouders nodig hebben is zorg dichter bij huis. Wat ouders nodig hebben is zorg zonder wachtlijsten en met zo min mogelijk pathologiserende boodschappen en zo min mogelijk pathologiserende vragenlijsten. Wat kinderen nodig hebben heet betrekkingsniveau, informatie op maat, en vragen naar hun belevingswereld.

En dan last but not least, het verhaal van de broers en zussen. Te vaak zijn zij de vergeten groep. Onze zonen zijn allebei ouder dan onze genderzoon. Zij hebben meer dan haar te maken gehad met nare opmerkingen en pesterijen. Een goed aanbod voor broers en zussen ontbreekt nog vrijwel overal. Alleen de ouderwerkgroep Berdache heeft een klein aanbod ontwikkeld.

     De begeleiding van genderkinderen is vakwerk. Patiëntenorganisatie Transvisie houdt een actueel overzicht van hulpverleners bij die gender-kinderen en hun ouders kunnen begeleiden. Ook is er op de website www.transvisie.nl veel informatie voor zowel ouders als hulpverleners te vinden. Onze dochter is inmiddels 26. Met haar gaat het goed, net als met veel genderkinderen in hun volwassen leven. Toch blijft de voorgeschiedenis vaak een rol spelen bijvoorbeeld in intieme relaties, lichaamsbeeld en in het zelfbeeld. De transgender achtergrond verdwijnt nooit helemaal.

 

Samenvatting

Wanneer een kind een genderontwikkeling laat zien die onverwacht is, plaatst dit de ouders voor een uitdaging. Het hulpaanbod is sterk gericht op de diagnose in de DSM waarbij de tweedeling man/vrouw dominant is. Lang niet alle transgender kinderen passen in die tweedeling. Vooral in Amerika wordt het begrip gender breder gezien en is een ontwikkeling gaande om kind en ouders te helpen vinden welke gender en genderexpressie bij het kind past; ook buiten de tweedeling. Er wordt dan gesproken over genderbevestigende of genderonderzoekende begeleiding. Ouders en kinderen hebben ook behoefte aan hulp bij de sociale transitie zoals de coming-out op school.

 

Literatuur

Olson, K.R., Durwood, L., DeMeules, M.,  McLaughlin, K.A. (2016)Mental Health of Transgender Children Who Are Supported in Their Identities. Pediatrics, 137 (3), e20153223.