Inleiding

Er is veel bekend over het verhoogde risico op psychopathologie (met name angst, depressie en negatief zelfbeeld) bij kinderen met chronische ziektes zoals epilepsie (Dommerholt & Siffels, 2006), diabetes en astma. Er is ook een verhoogde kans vastgesteld op een posttraumatische stressstoornis bij somatische ziekten of de behandeling daarvan (Güzelcan e.a., 2004). De meeste behandelingen zijn tegen-woordig gebaseerd op het biopsychosociale model; de interventies zijn gericht op aanpassing aan de ziekte en verhoging van kwaliteit van leven. Dat gebeurt vaak middels psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie, waarbij het aanleren van copingvaardigheden en het veranderen van (ziekte gerelateerde) cognities centraal staan (Wagner & Smith, 2006).

Literatuur over het gebruik van Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) bij psychische problemen bij kinderen met een chronische ziekte en hun ouders is niet voorhanden. De praktijk leert echter dat EMDR zeer effectief is bij chronisch zieke kinderen met angstklachten die herleid kunnen worden tot een (of meer) specifieke ingrijpende gebeurtenis(sen) in hun ziektegeschiedenis. In dit artikel bespreken we het gebruik van EMDR bij kinderen met een chronische ziekte, met name epilepsie. Ook besteden we aandacht aan EMDR-behandeling in aan-wezigheid van een ouder en in het geval van EMDR bij de ouder de aanwezigheid van de partner. Aelen (2008) spreekt in dit verband van EMDR met getuige. Aan de hand van een casus beschrijven we hoe een in de ziektegeschiedenis getraumatiseerd kind en een getraumatiseerde ouder door dezelfde therapeut met EMDR behandeld kan worden om beider coping met ziekteverschijnselen te herstellen en wederzijds te bekrachtigen/versterken.

 

Ziekte en ontwikkeling van het kind

Voor de ontwikkeling van een kind is het van belang dat er een balans is tussen de ontwikkelingstaken waarvoor het staat, en de ontwikkelingsvaardigheden waarover het beschikt. Ziekte en ontwikkeling beïnvloeden elkaar (Van Broeck, 1993). Zo kunnen een ziekenhuisopname, medische ingreep of erge pijn het uitvoeren van belangrijke ontwikkelingstaken belemmeren. Het omgekeerde geldt wanneer bijvoorbeeld een adolescent meer autonomie verkrijgt en besluit zijn medicatie niet meer te nemen.

Alle kinderen hebben voor hun ontwikkeling steun, stimulans en veiligheid nodig (beschermende factoren). Voor kinderen met een chronische ziekte geldt dit in het bijzonder; zij krijgen er extra taken en verantwoordelijkheden bij. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een kind dat zich moet houden aan een bepaald dieet of zelfstandig en op tijd medicatie moet innemen (therapietrouw).

Kinderen met een chronische ziekte hebben vaak verschillende ingrijpende of schokkende ervaringen. Daarnaast kan elk ziekteverschijnsel van het kind gezien worden als een verzwaring van de chronische ziekte. Elke aanval van epilepsie of astma betekent bijvoorbeeld nieuwe schade op meerdere niveaus, bijvoorbeeld angst op psychisch niveau. Kinderen met een chronische ziekte hebben een verhoogd risico op het meemaken van trauma’s en op de vorming van traumastapels als gevolg van de ziekte. Kinderen die in kritieke toestand met intensieve zorg zijn behandeld in het ziekenhuis, zijn speciaal kwetsbaar. Zij hebben een hoger risico op het ontwikkelen van een posttraumatische stressstoornis (Melnyk e.a., 2004).

 

Ziekte en ontwikkeling van het ouderschap

Alle ouders hebben bij de opvoeding te kampen met vragen en onzekerheden, maar ouders van chronisch zieke kinderen nog meer (Oenema-Mostert, 2006). Vaak hebben ouders irrationele ideeën die deze onzekerheden uitdrukken (Verhulst, 2006). ‘Het is mijn schuld dat mijn kind zo bang is, ik ben een slechte moeder.’ Voor ouders is het van belang dat ze een goede balans vinden tussen (over)bezorgd-heid en risico’s nemen. Van hen wordt gevraagd om op een gecompliceerde wijze hun kind op sommige gebieden los te laten, en op andere gebieden flink te onder-steunen. Men zou kunnen spreken van een disharmonisch loslaatprofiel. Dit vergt veel flexibiliteit en creativiteit van ouders.

Wanneer één of beide ouders onvoldoende steun, stimulans of veiligheid bieden, kan dit het ontwikkelingsproces van het kind verstoren en leiden tot allerlei problematiek op verschillende levensgebieden. Wanneer bijvoorbeeld een ouder zelf overmatige angstklachten heeft of overbezorgd is, kan hij of zij er onvoldoende voor het kind zijn, waardoor de angstklachten bij het kind in stand gehouden kunnen worden of zelfs kunnen toenemen. Een en ander wordt geïllustreerd aan de hand van de volgende casus.

 

Marieke en haar moeder

Marieke van negen jaar heeft sinds enige jaren epilepsie. Zij is anderhalf jaar geleden opgenomen geweest in een epilepsiekliniek, waar ze goed werd ingesteld op medicatie. Er traden geen grote aanvallen meer op. Tot nu toe; enige maanden geleden begonnen de aanvallen opnieuw. Het begon met een serie heftige aanvallen vanuit slaap. Marieke werd er wakker van en was bij bewustzijn. Door de lichame-lijke sensaties, waaronder pijn, en (waarschijnlijk mede) organisch geïnduceerde angst, raakte ze heftig in paniek. Haar broertje sliep bij haar op de kamer en begon net als Marieke hard te gillen en schreeuwen. Moeder was snel ter plekke. Vader had nachtdienst en was afwezig. Marieke dacht dat ze dood ging en verwoordde dit ook. Moeder wist zich geen raad en voelde zich machteloos. Ze zag haar beide kinderen in blinde paniek en was bang haar dochter te verliezen. Uiteindelijk riep Marieke zelf dat haar moeder de ambulance moest bellen. Moeder deed dit en Marieke werd naar een algemeen ziekenhuis vervoerd. Met medicatie werd de serie aanvallen gestopt. Vervolgens werd Marieke wederom enige weken opgenomen in een epilepsiekliniek om opnieuw de medicatie in te stellen en de epilepsie te reguleren.

Hoewel de aanvallen al snel weer beter onder controle zijn en er nauwelijks meer nachtelijke aanvallen optreden, toont Marieke zich tijdens de opname en in de weekenden thuis zeer angstig. Ze slaapt niet meer in haar eigen bed maar tussen haar ouders in, en verzet zich heftig om in slaap te vallen. De angst voor een aanval is groot. Bij elke lichamelijke sensatie - als ze flikkeringen ziet wanneer ze tegen de zon in kijkt, wanneer ze van grote hoogte naar beneden kijkt, of een vlieg op haar arm voelt - denkt ze dat ze een aanval krijgt. Ook raakt ze in paniek wanneer ze ’s nachts wakker wordt. Marieke verliest haar ouders of de groepsleiding geen moment uit het oog en toont een grote mate van regressie op gebied van de autonomie-ontwikkeling.

Vader is in staat haar redelijk snel te kalmeren door rustig aanwezig te zijn en de dagelijkse routine te continueren. Moeder is echter zo getraumatiseerd door de eerste nieuwe aanval van Marieke (bij recidief) en de gebeurtenissen daaromtrent, dat zij er zelf voortdurend aan herinnerd wordt, gespannen is, slecht slaapt, vaak huilt en niet of nauwelijks in staat is om haar dochter gerust te stellen. Ze durft haar dochter niet meer een nachtje thuis te hebben wanneer haar man nachtdienst heeft. Zij is ervan overtuigd dat zij dat niet aankan. Moeder wordt steeds zeer emotioneel wanneer ze over de ingrijpende gebeurtenis spreekt en komt dan nauwelijks uit haar woorden.

 

EMDR

EMDR is van oorsprong een psychotherapeutische behandelmethode voor de post-traumatische stressstoornis (PTSS) en traumagerelateerde klachten. Momenteel wordt het ook gebruikt als behandelmethode wanneer er sprake is van klachten (als emotionele, lichamelijke of gedragsproblemen) die gerelateerd lijken aan een niet goed verwerkte herinnering aan een ingrijpende gebeurtenis. De indruk is dat deze klachten te maken hebben met onvoldoende integratie tussen emotionele en cognitieve neurale netwerken ten gevolge van niet goed verwerkte herinneringen. Doel van EMDR is om het gestagneerde verwerkingsproces weer vlot te trekken waarbij alle informatieaspecten die bij de herinnering betrokken zijn, geïntegreerd worden (Beer & De Roos, 2006) en de angstklachten afnemen. Hoewel het werkingsmechanisme van EMDR vooralsnog niet bekend is, wordt als belangrijkste hypothese aangenomen dat het proces van informatieverwerking wordt gefaciliteerd door bilaterale stimulatie en duale aandacht (Beer & De Roos, 2004). EMDR is een gestructureerde en geprotocolleerde behandeling die zich voltrekt in acht fasen, afgestemd op het ontwikkelingsniveau van de cliënt. We gaan hier niet in detail in op het EMDR-protocol, maar verwijzen hiervoor naar De Jongh & Ten Broeke (2003) en het themanummer over EMDR van de VKJP (2006-3).

 

Traumatisering bij chronisch zieke kinderen

Kinderen met een chronische ziekte maken vaak verschillende ingrijpende of schokkende ervaringen door. Hierbij kan gedacht worden aan medische ingrepen en onderzoeken, zoals bloed prikken of een operatie, symptomen van de ziekte zelf, zoals een aanval van epilepsie of astma, als ook (sociale) gevolgen van de ziekte, zoals gepest worden met de symptomen. De gevolgen zijn maar al te vaak angst, onzekerheid en stagnatie in de autonomieontwikkeling voor het kind zelf en de andere gezinsleden. Deze kinderen ontwikkelen geregeld negatieve cognities met betrekking tot zichzelf, wat invloed heeft op hun zelfbeeld.

Dit geldt ook voor hun ouders. Idealiter ontwikkelen ouders bij positieve ervaringen realistische cognities en een positief zelfbeeld als ouder. Bij negatieve ervaringen echter, kan het helaas zo zijn dat ouders negatieve cognities ontwikkelen over zich-zelf als ouder, waar hun zelfbeeld en de wijze van opvoeden onder lijden (Verhulst, 2006). Daarbij kan het voor ouders ook traumatiserend zijn om een heftige ziekte-gerelateerde gebeurtenis bij hun kind mee te maken. Componenten van de eigen traumageschiedenis, bijvoorbeeld ervaringen van machteloosheid, kunnen geactuali-seerd worden. Bij ouders van kinderen die in kritieke toestand met intensieve zorg zijn behandeld in het ziekenhuis, wordt een verhoogd risico op het ontwikkelen van posttraumatische stressstoornis gevonden (Melnyk e.a., 2004). Bijna altijd spelen gevoelens van machteloosheid hierbij een rol. Wanneer er sprake is van chroniciteit van de ziekte, kan traumastapeling optreden.

 

EMDR bij chronisch zieke kinderen en hun ouders

EMDR werd in eerste instantie gebruikt bij volwassenen. Inmiddels wordt het ook veel toegepast bij kinderen. In Nederland hebben met name René Beer en Carlijn de Roos veel gepubliceerd over EMDR bij kinderen (o.a. 2004; 2006). Het kost kinderen die een ingrijpende of schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt, vaak veel energie om hun angsten rondom deze gebeurtenissen te hanteren. Er kan dan te weinig energie overblijven om een normale ontwikkeling door te maken, met een verstoring of stagnatie hiervan tot gevolg. Juist bij kinderen is het dan ook van belang dat er op tijd een goede behandeling wordt geboden om deze ingrijpende of schokkende gebeurtenis te verwerken. EMDR is hier een geschikte behandeling voor, onder andere vanwege zijn effectiviteit en relatief korte behandelduur.

In het EMDR-protocol worden negatieve cognities betreffende het zelf samengevat in vijf domeinen: verantwoordelijkheid en schuld, controle, zelfwaardering, kwets-baarheid, veiligheid ((De Jongh & Ten Broeke, 2003). Het hebben van een chronische ziekte is vaak sterk gekoppeld aan (het gevoel van of daadwerkelijk) controleverlies. Bij kinderen met een chronische ziekte wordt dan ook vaak de disfunctionele negatieve cognitie (NC) gevonden in het domein van de controle. Hierbij zien we vak controleverlies, machteloosheid of hulpeloosheid.

In de praktijk blijkt EMDR een goed bruikbare behandelvorm waarbij met name de herinnering aan de eerste of meest heftige aanval bij epilepsie, astma en hypoglycemie/diabetes vaak als target wordt gebruikt. Veelal immers is de eerste aanval voor een kind traumatisch. Het kind verliest bij een aanval volledig de controle over zijn lichaam. Door die ervaring kan het angst en afhankelijk gedrag ontwikkelen, zoals sociale angst en schoolfobisch gedrag. Vaak draagt de omgeving hiertoe bij vanuit (over)bezorgdheid.

Epilepsie wordt vaak genoemd als contra-indicatie voor EMDR, in verband met het risico van aanvallen. De Jongh & Ten Broeke (2003) adviseren daarom om bij epilepsie gebruik te maken van auditieve stimulatie. Het stroboscopisch effect van handbewegingen zou een aanval kunnen uitlokken. Hoewel dit verschijnsel in het algemeen sterk wordt gerelateerd aan epilepsie, gaat dat maar voor een heel klein percentage van de mensen met epilepsie op. En natuurlijk kan bij kinderen tapping ook goed gebruikt worden als bilaterale stimulatie.

Bij sommige kinderen en jongeren kan de frequentie van aanvallen kort na de EMDR-behandeling enigszins verhoogd zijn. Vaak gaat het dan om mede aan stress gerelateerde epileptische aanvallen. Een tijdelijke aanvalstoename is niet erg omdat de positieve associatie met een plek of situatie blijft overheersen in tegenstelling tot bij een chronisch verhoogde aanvalsfrequentie waarbij het summatie-effect kan optreden[1].

Voorafgaand aan de EMDR-behandeling is het wenselijk om te overleggen met de behandelende neuroloog, en om de kinderen en hun ouders goed voor te lichten over de mogelijke gevolgen van EMDR op de epilepsie. Ook is het belangrijk dat de therapeut een eventuele aanval niet uit de weg gaat, zeker niet wanneer een aanval het targetbeeld betreft.

 

EMDR met getuige

In een systeemtheoretisch kader kan het grote voordelen bieden om een getuige, bijvoorbeeld een ouder, bij de EMDR-behandeling te betrekken. De volwassen cliënt weet vaak zelf wie hij er als getuige bij wil hebben. Vaak is dit een partner, gezinslid of vriend. Bij kinderen bepalen de therapeut en ouders vaak (mede) wie getuige zal zijn bij de EMDR. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om een trauma waarbij de ouder niet de ouderrol heeft kunnen vervullen, wordt de vader of moeder altijd als getuige uitgenodigd. Hij of zij wordt dan niet gespaard, maar is getuige van het leed van het kind. Dit kan gezien worden als de diepste erkenning en containment van dit leed van het kind door de ouder. De ouder die de ouderrol niet heeft kunnen vervullen, vervult deze alsnog.

Ook wanneer een kind nog erg jong is, wordt de keuze van de getuige niet aan het kind overgelaten, maar kan met de ouders besproken worden wie van hen aanwezig zal zijn bij de EMDR-behandeling. Dat zal in de meeste gevallen de meest gemoti-veerde ouder zal zijn.

EMDR met een getuige (vader of moeder) kan gezien worden als een vorm van delen, een leerervaring van ‘dit doorstaan en doen wij samen’. Cliënten voelen zich vaak enorm gesteund en begrepen. De ouder biedt ook veiligheid en medeleven. Vaak lucht het erg op en intensiveert het de onderlinge band. Voor kinderen werkt de aanwezigheid van hun vader of moeder vaak ook als emotionele holding.

Soms is de getuige, zeker als dat een ouder is, secundair getraumatiseerd. De aan-wezigheid bij de EMDR-behandeling kan dan detraumatiserend werken. De therapeut kan de ouder vragen om de associatiereeksen van het kind tijdens het EMDR-proces te noteren. Ook kan de ouder de opdracht krijgen om alle positieve veranderingen te noteren die de komende tijd bij het kind optreden. Ook dit ‘verzilveren’ verhoogt de betrokkenheid van de ouder en bekrachtigt de veranderingen bij het kind.

Aelen (2008) onderscheidt drie functies van de integratie van EMDR en gezins-therapie: veiligheid bieden, verbondenheid met naasten herstellen, en begrip, compassie en ondersteuning geven bij het verzilveren van de winst van EMDR.

Wanneer binnen een familie verschillende gezinsleden vanwege traumagerelateerde klachten voor EMDR in aanmerking komen, is het van belang te starten met de persoon het hoogst in het genogram, om ‘infectie’ van boven naar beneden in de hiërarchie te voorkomen.

 

Vervolg casus moeder

Aangezien moeder posttraumatische klachten vertoont en daardoor haar kinderen onvoldoende veiligheid kan bieden, wordt zij als eerste behandeld met EMDR. Op verzoek van moeder zal vader bij de behandeling aanwezig zijn. Eerst vult moeder de Vragenlijst Ingrijpende Gebeurtenissen in. Zij beantwoordt het overgrote deel van de items met betrekking tot posttraumatische stressreacties bevestigend (score 56 van de 75 punten; klinisch significante reactie).

De behandeling zelf bestaat bij moeder uit één sessie. Het doel (Target) is om het beeld dat moeder heeft van de eerste epileptische aanval (bij recidief) van haar dochter. De Negatieve Cognitie (NC) is: ‘Ik ben machteloos.’ De gewenste Positieve Cognitie (PC) is: ‘Ik kan er voor haar zijn.’ Moeder ervaart op gevoelsniveau de PC nog niet als zodanig (Validity of Cognition - VoC - is 3 op een zevenpuntsschaal). Zij voelt zich bang wanneer zij het targetbeeld in gedachten heeft - vooral in haar maag. De spanning is maximaal (Subjective Units of Disturbance – SUD-:10 op een tienpuntsschaal).

In de desensitisatiefase noteert vader de associatiereeksen van zijn vrouw. Die gaan in eerste instantie over verdriet, angst en machteloosheid. Al gauw zakt de spanning, en in de associatiereeksen treedt een verschuiving op richting ‘zich over kunnen geven aan de situatie’, ‘er voor haar dochter kunnen zijn’, ‘bescherming en troost bieden’. De spanning verdwijnt uiteindelijk (SUD nul) en de PC wordt met succes geïnstalleerd. Als Future Template (hierbij dient moeder een toekomstige situatie in gedachten te nemen waar ze tot op heden angstig op anticipeerde) kiest ze een aanval van Marieke thuis in haar aanwezigheid. Moeder is direct overtuigd dat zij dit aan kan (VoC is 7).

Aan het eind van de therapiesessie vertelt moeder dat ze nu in haar hoofd meer afstand heeft tot het targetbeeld. Zij voelt zich gesteund door de aanwezigheid van haar man tijdens haar behandeling. Bij het nabespreken benoemt zij nog eens dat vader zich in haar ogen moeilijk in de situatie in kan leven omdat hij niet bij de bewuste aanval aanwezig was. Zij vertelt hem wat dit met haar deed en constateert zeer verbaasd dat ze dat nu voor het eerst zonder heftige emoties kan doen.

Ruim een week na de sessie vult moeder opnieuw de Vragenlijst Ingrijpende Gebeurtenissen in. Ditmaal scoort ze aanzienlijk lager met betrekking tot de posttraumatische klachten (score 14 van de 75: geen klinisch significante reactie). De groepsleiding van Marieke had al laten weten dat moeder een gezondere en stevigere indruk maakt en de therapeut ziet dat zelf ook. Moeder vertelt dat Marieke twee nachten thuis heeft geslapen terwijl haar man afwezig was. De nacht ervoor had Marieke in de epilepsiekliniek een aanval gehad. Moeder dacht niettemin: ‘Dit kan ik best alleen. Als er een aanval komt, dan komt er maar een. Dit kan ik aan.’ Er trad overigens geen aanval op. Moeder vertelt ook dat ze rustiger blijft wanneer Marieke in paniek raakt bij een lichamelijke sensatie die zij aan een aanval koppelt. En ook het zien of horen van een ambulance levert geen paniekreactie meer op. Moeder denkt nu: ‘Wat prettig dat er ambulances zijn om mensen te helpen’.

 

Vervolg casus Marieke

Terwijl moeder werd behandeld, heeft Marieke van de vaktherapeut een ontspan-ningsoefening voor in bed geleerd. Hierdoor is zij al een aantal nachten makkelijker en met minder begeleiding gaan slapen. De overige angstklachten zijn echter blijven bestaan.

Marieke wordt voorbereid op de EMDR. Ze krijgt uitleg en oefent met de (auditieve) bilaterale stimulatie. Samen met moeder neemt zij thuis de folder door. De ouders komen overeen dat moeder als getuige aanwezig zal zijn bij de EMDR van hun dochter. Moeder heeft zelf een positieve EMDR-ervaring ondergaan en is zo een goed modelfiguur.

Op de Schokverwerkingsvragenlijst voor kinderen (SVLK) beantwoordt Marieke een aantal van de items van posttraumatische stressreacties bevestigend (score 41, terwijl een score tussen de 38 en 47 uitgaande van de criteria van de DSM-IV duidelijk aanleiding is tot zorg). Marieke heeft een nuchtere inslag en zegt over de nare gebeurtenis: ‘Gebeurd is gebeurd.’ In haar gedrag en op emotioneel vlak zien we echter dat de aanval nog grote impact op haar heeft.

De EMDR-behandeling van Marieke bestaat uit één korte sessie waarbij moeder de associatiereeksen noteert. Ook een dokter is erbij, en om zich heen ziet zij allemaal machines waarvan ze niet weet waar deze voor dienen.

NC is: ‘Ik kan niks doen, ik heb geen controle over mijzelf.’ Liever zou ze over zichzelf denken (PC):‘Ik kan dit aan, het gaat over.’ Ze vindt dit al redelijk geloof-waardig (VoC is 6). Wanneer zij aan het targetbeeld denkt, vindt zij dit niet leuk en voelt spanning in haar hoofd. De spanning (SUD) is 6 op een tienpuntsschaal. Opvallend is dat de assocatiereeksen niet alleen gaan over hoe vervelend ze de aanvallen vindt, maar ook over de heimwee naar huis tijdens haar opname. Na vier associatiereeksen is Marieke van haar spanning af en bestaan de reeksen uit positieve ervaringen van haar opname, zoals het krijgen van veel post, bezoek en cadeautjes. De PC ‘Ik kan het aan, het gaat over’ is direct volledig geloofwaardig bij installatie (VoC 7). Als Future Template kiest ze een sensatie in haar been, die gewoon een raar gevoel in haar been kan betekenen of tot een aanval kan leiden. Ze is ervan overtuigd dat ze dit nu gewoon aankan.

Aan het eind van de sessie benadrukt de therapeut hoe hard Marieke gewerkt heeft. Moeder vertelt hoe trots zij op haar dochter is en hoe sterk zij haar vindt. De dag na de EMDR-behandeling vertelt de groepsleiding spontaan aan de therapeut dat Marieke rustig is gaan slapen. Toen ze ’s nachts een keer wakker werd, is ze even bij hen gekomen was en heeft gezegd: ‘Ik kan niet slapen, maar ik ben niet verdrietig, ik ga dus even een boekje lezen.’ Ze is weer zelf naar bed gegaan en heeft de rest van de nacht goed geslapen. Ook de volgende nachten verlopen goed en aan tafel merkt de groepsleiding dat Marieke wat assertiever optreedt tegen haar groepsgenoten. Later wordt Marieke nog een keer wakker met een nachtmerrie, waarvoor de nachtdienst haar even troost.

Vijftien dagen na de EMDR-sessie is Marieke met vervroegd ontslag omdat zij haar arm heeft gebroken tijdens de gymles. Ze komt nog afscheid nemen op de groep en de therapeut heeft een gesprek met haar en haar moeder. Marieke maakt een opgewekte indruk en ziet er minder vermoeid uit. Ze vult nogmaals de SVLK in, waarbij zij nog maar op een enkel item van de posttraumatische stressreacties bevestigend reageert (score 30 van de minimaal 26 punten, dit kan als laag worden beschouwd).

Marieke kan zelf vertellen dat het beter met haar gaat en dat ze niet meer aan de nare ervaring denkt. Moeder voegt toe dat ze weer ‘de oude Marieke’ terug heeft. Ze vertelt enthousiast dat Marieke sinds de EMDR weer rustig inslaapt en goed door-slaapt. Ook raakt Marieke niet meer in paniek wanneer ze een lichamelijke sensatie ervaart. Hoogtevrees en voorgevoelens van een aanval kan ze nu ook beter onderscheiden. Als positief bijeffect van het breken van haar arm noemt moeder dat iedereen nu vraagt hoe het met Marieke en haar arm is, en niet meer hoe het met Marieke en haar epilepsie is. Door de gebroken arm is Marieke nog wat afhankelijk van haar ouders, maar moeder is ervan overtuigd dat dit over is zodra zij geen pijn meer voelt of het gips eraf is. Marieke is het eens met wat haar moeder allemaal vertelt.

 

Conclusie

Bij kinderen en volwassen met een posttraumatische stressstoornis en andere traumagerelateerde klachten is EMDR al een veel gebruikte behandelvorm. Er is nog weinig bekend over EMDR-behandeling bij chronisch zieke kinderen. Nog minder is er aandacht voor hun ouders, die in sommige gevallen machteloos getuige zijn van het lijden hun kind. Maar in de praktijk heeft EMDR in deze gevallen zijn nut bewezen. Het is een efficiënte en krachtige therapievorm gebleken, die op zichzelf of als goede aanvulling op een uitgebreider behandelingarsenaal toegepast kan worden. De getraumatiseerde ouder die het kind voorgaat in de EMDR-behandeling, is een goed voorbeeld voor het kind. De tijdelijk kwetsbare ouder beseft dat hulp en dus behandeling wenselijk is, en kan het kind het vaak toch wel indrukwekkende resultaat van EMDR laten zien.

De aanwezigheid van een getuige, meestal de partner of in geval van behandeling van een kind de ouder, is hierbij waardevol. De getuige biedt veiligheid en mede-leven, en herstelt het vertrouwen in de gelijkwaardigheid van zijn of haar partner.

Het kind beleeft aan de ouder-getuige emotionele holding en veiligheid. De ouder ziet tijdens de sessie het lijden van het kind en diens vermogen om dat te verdragen. De ouder is getuige van het helings- of veranderingsproces van het kind. Zijn of haar vertrouwen in de weerbaarheid en veerkracht van het kind groeit. Vanuit dit vertrouwen is de ouder des te beter in staat om de winst, ingezet door de EMDR, waar te nemen. Deze winst wordt verzilverd in de vorm van nieuwe gedragingen, gedachten en gevoelens.

Uitgebreid gecontroleerd effectonderzoek naar EMDR bij ouders en hun kinderen met een chronische ziekte is wenselijk. Daarnaast dient ook de systemische vorm van EMDR in het bijzijn van een getuige verder onderzocht te worden.

 

Samenvatting

In de klinische en ambulante behandeling van kinderen met een chronische ziekte moet er aandacht zijn voor posttraumatische stressklachten bij zowel het kind als de ouder, als gevolg van het ziekteproces van het kind. EMDR-behandeling van beiden in systeemverband, blijkt de klachten snel en effectief te verminderen. De verwer-king met EMDR vindt plaats in aanwezigheid van een getuige - een ouder of partner. Aan de hand van een casus wordt aangetoond hoe zowel een in de ziekte-geschiedenis getraumatiseerd kind, als een getraumatiseerde ouder door dezelfde therapeut met EMDR behandeld kunnen worden, om beider coping met de ziekte-verschijnselen te herstellen en elkaar wederzijds te bekrachtigen en te versterken.

 

Literatuur

Aelen, F. (2008). Cognitieve systeemtherapie en EMDR. In E. ten Broeke, A. De Jong & H.-J. Oppenheim,  Praktijkboek EMDR. Lisse: Harcourt.

Beer, R., & Roos, C. de (2006). EMDR, ’t is een bijzondere methode, dat is het. Kinder- & Jeugdpsychotherapie, 33, 3, 15-24.

Beer, R., & Roos, C. de (2004). Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) bij kinderen en adolescenten. Kind en Adolescent, 20, 1, 38-53.

Broeck, N. van (1993). Behandeling van zieke kinderen. Praktijkreeks Gedragstherapie, 2. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Dommerholt, A., & Siffels, M. (2006). Klinisch behandelprogramma voor jongeren met psychosociale problematiek rondom aanvallen. Kind en Adolescent Praktijk 2, 84-90.

Güzelcan, Y., Scholte, W.F., Olff, M. & Gersons, B.P.R. (2004). Posttraumatische stressstoornis ten gevolge van somatische ziekten of de behandeling daarvan. Tijdschrift voor Psychiatrie 46, 9, 611-617.

Hermans, D., Eelen, P. & Orlemans, H. (2007). Inleiding tot de gedragstherapie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Jongh, A. de, & Broeke, E. ten (2003). Handboek EMDR. Een geprotocolleerde behandelmethode voor de gevolgen van psychotrauma. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Oenema-Mostert, C.E. (2006). Orthopedagogische thuisbegeleiding voor gezinnen met een jong chronisch ziek kind. Academisch Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.

Melnyk, B.M., Alpert-Gillis, L., Feinstein, N.F., Crean, H.F., Johnson, J., Fairbanks, E., Small, L., Rubenstein, J., Slota, M. & Corbo-Richert, B. (2004). Creating Opportunities for Parent Empowerment: Program Effects on the Mental Health/Coping Outcomes of Critically Ill Children and Their Mothers. Pediatrics, 113, 6, e597-e607.

Verhulst, J. (2006). RET je kind. Opvoeden met gezond verstand. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Wagner, J. L., & Smith, G. (2006). Psychosocial intervention in pediatric epilepsy: A critique of the literature. Epilepsy & Behavior, 8,1, 39-49.

 

[1] Op grond van onderzoek kan verondersteld worden dat een reeks van subtraumatische gebeurtenissen hetzelfde eindresultaat kan opleveren als een of enkele sterk traumatische gebeurtenissen. Dit wordt ook wel het summatie-effect genoemd. (Hermans e.a., 2007)