De ambulante forensische behandeling voor daders van grensoverschrijdend strafbaar gedrag (agressie, vermogensdelicten, zedenmisdrijven, huiselijk geweld) is in Nederland pas goed van de grond gekomen rond de jaren tachtig van de vorige eeuw (Mulder, 2007; Dibbets, 2012). Verwijzingen kwamen van justitie, politie, penitentiaire inrichtingen, de reclassering, (huis)artsen, Bureau Jeugdzorg en het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling.

     De voor behandeling aangemelde daders waren voornamelijk volwassen mannen maar langzamerhand kwamen daarna ook jeugdige daders in het vizier. De afgelopen jaren zijn in de forensische zorg de zogenaamde ‘wat werkt-beginselen’ (Andrews, 1989; Andrews & Bonta, 2003) geformuleerd. Het Risicobeginsel wil dat de intensiteit van de hulp of behandeling afgestemd wordt op het recidiverisico. Daarbij is goede risicotaxatie essentieel gebleken (De Ruiter, 2000). Het Behoeftebeginsel houdt in dat de behandeling zich dient te richten op die veranderbare risicofactoren die direct samenhangen met het criminele gedrag, de zogenoemde criminogene factoren. Het Responsiviteits-beginsel schrijft voor dat de vorm van de behandeling aansluit bij de motivatie, mogelijkheden en leerstijl van de cliënt en zijn directe omgeving.

     Door deze paradigmaverandering zijn individuele en groepsbehandelingen voor volwassen en jeugdige daders de laatste jaren langzamerhand verschoven naar een meer systemische benadering. Aan de ene kant nam de twijfel over de effecten van groepsbehandelingen toe (Feder & Wilson, 2005), aan de andere kant is er meer zorg voor het gezinssysteem, ook door veranderende wetgeving zoals de invoering van de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in juni 2013. De beroepsinhoudelijke verantwoordelijkheid verschuift van alleen individueel contact naar ook partners en kinderen, zeker als het om thema’s als veiligheid gaat. Al eerder stelde de Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld bij kinderen en volwassenen (NVvP, 2009) vast dat bij (vermoedens) van huiselijk geweld in systeemtherapie het stoppen en kanaliseren van geweld centraal dienen te staan. Het is belangrijk om een werkrelatie met beide ouders te krijgen, greep te krijgen op onveilige ouder-kinddynamiek en gebruik te maken wat goed gaat in het gezin (Turnell & Edwards, 2009). Daarbij dienen interventies zich te richten op de actuele veiligheid van een ieder. Er moet een veiligheidsplan gemaakt worden, een noodplan om de kans op herhaling te minimaliseren. De risicofactoren van geweld dienen te worden verminderd en protectieve factoren dienen te worden versterkt. Ten slotte moet er ook ruimte zijn voor traumatische gevolgen bij gezinsleden (Kolko & Swenson, 2002; Cohen, Mannerino & Deblinger, 2008; Turnell & Essex, 2010). Behandelingen krijgen meer vorm op maat, vinden gefaseerd plaats en er wordt ook naar het gezinssysteem gekeken. Dit vraagt om een gespecialiseerde aanpak (Tierolf, Lünnemann & Steketee, 2014).

     Er is dus een duidelijke trend waarneembaar waarin bij de behandeling van mannelijke daders steeds meer aandacht is voor hun rol als partner en als vader. Bij jeugdige delinquenten was er langer meer aandacht voor systeem-behandelingen (Van Arum, 2007). Het betrekken van het systeem is nodig om de veiligheid te waarborgen, sociale isolatie te doorbreken en om een prosociaal netwerk te versterken. Als er daders worden aangemeld die ook vader zijn, zal die hoedanigheid in de behandeling meegenomen dienen te worden. Dit geldt ook voor jeugdige daders. Een therapeutische relatie die zich richt op het versterken van veiligheid vereist motiverende gespreksvoering, die oplossingsgericht is en die gebruik maakt van cognitief gedragstherapeutische technieken. Taft, Murphy, Elliot & Morrel (2001) toonden aan dat interventies gebaseerd op de principes van motivational interviewing (Miller & Rollnick, 2006) drop-outs voorkomen.

     In dit artikel kijken we eerst hoe risicotaxatie kan helpen om het systeem en de veiligheid in kaart te brengen. Vervolgens wordt besproken hoe vaders beter betrokken kunnen worden met behulp van motiverende gespreksvoering. Aan de hand van twee behandelmethoden illustreren we hoe het vaderschap op een goede manier veilig ingevuld kan worden.

 

Een systemische kijk bij aangemelde volwassen daders

Henk

Henk, 37 jaar, wordt aangemeld wegens agressief gedrag. Hij heeft bij een verkeersruzie iemand zo’n forse klap verkocht dat de ander met zijn hoofd op de stoeprand terecht kwam. Henk is weinig gemotiveerd om iets aan zijn agressie te doen. Bij de risicotaxatie blijkt dat er ook geldproblemen zijn. Er is thuis veel ruzie met zijn vrouw Melany over de besteding van het geld en over de taakverdeling in huis. Henk vindt dat zijn vrouw niet zo moet zeuren. Hij is kostwinner en daarom moet zij haar aandeel voor haar rekening nemen. Ze hebben samen een dochtertje, Kelly, van zeven jaar. Henk heeft een belaste voorgeschiedenis. Zijn moeder was depressief en heeft drie maal een zelfmoordpoging gedaan. Zijn vader gaf Henk regelmatig klappen en vertelde hem dat hij niets voorstelde. Zijn ouders scheidden toen hij tien jaar was. Zijn moeder kon de opvoeding niet aan en Henk ging bij pleegouders wonen, kon daar niet aarden en is toen in een kindertehuis geplaatst. Met veel pijn en moeite heeft hij de mavo afgemaakt en diverse baantjes gehad. Zo rond zijn zestiende is hij met de politie in aanraking geweest in verband met vechtpartijen en vandalisme. Hij heeft met Melany nu al negen jaar een relatie en ze wonen in een tweekamerwoning. Henk ontkent dat het thuis tot fysiek geweld komt. Overigens moet iedereen zich niet met zijn gezin bemoeien en als ze aan zijn kind komen, dan denkt hij dat hij niet voor zichzelf instaat. Hij heeft een hekel aan instanties, want vroeger heeft ook niemand naar hem omgekeken.

 

Uit de risicotaxatie van Henk blijkt dat de behandeling zich dient te richten op de domeinen Delictgeschiedenis, Financiën, Woonomgeving, Gezin, Emotioneel/Persoonlijk en Houding. Risicotaxaties rondom kinder-mishandeling zoals de CARE-NL: Child Abuse Risk Evaluation (De Ruiter & De Jong, 2005) tonen aan dat er goed gekeken dient te worden naar ouder-factoren: Is er in het verleden sprake van mishandeling van het kind in dit gezin, is de ouder zelf slachtoffer is geweest van kindermishandeling in de jeugd, is er sprake van een ernstige psychische stoornis, problemen met middelenmisbruik, of een persoonlijkheidsstoornis met problemen boosheid en impulsiviteit, is er sprake van een negatieve houding ten opzichte van hulpverlening? Hoewel Henk ontkent dat er ook sprake is van huiselijk geweld, dient wel rekening gehouden te worden met het risico hierop bij verhoogde stress.

 

Henk

Henk en zijn vrouw Melany worden samen uitgenodigd. Ter plekke ontstaat er een discussie over het huishouden en Henk wordt kwaad over het ‘gezeik’ van zijn vrouw. Hij werkt al genoeg en wil geen enkel verwijt meer horen over het feit dat hij weinig zou doen in het huishouden. Hij loopt scheldend de spreekkamer uit en Melany blijft huilend achter. Zij vertelt dat dit het laatste half jaar bijna dagelijks zo gaat, eigenlijk sinds hij als buschauffeur werkt. Zij kan geen goed meer doen in zijn ogen. Henk roept dan dingen als ‘wat een kutleven’, wat Melany persoonlijk opvat omdat zij immers een deel van zijn leven is. Henk zegt er een eind aan te willen maken omdat het toch allemaal geen zin meer heeft. In de eerste jaren van hun relatie ging het echt anders. Er was wel eens wat maar toen hadden ze meer tijd voor elkaar en werd het wel weer goedgemaakt. Henk deed toen ook veel meer met Kelly en nam Melany ook werk uit handen. De opvoeding van Kelly valt Melany zwaar omdat ze zich vaak zo moe voelt. Af en toe kan ze een beroep doen op haar moeder die aan de andere kant van de stad woont.

     Na twintig minuten komt Henk afgekoeld weer terug en gaat weer zitten. Na enige dagen wordt er gebeld door de moeder van Melany. Zij weet van haar dochter dat Henk in behandeling is en dat het gezin problemen heeft. Nu had zij laatst Kelly te logeren en die vertelde dat haar vader uit zijn dak was gegaan nadat er een meneer aan de deur was geweest die iets over betalingen moest weten. Zodra die meneer weg was (oma denkt dat het een deurwaarder was geweest) en Kelly iets vroeg, kreeg zij een klap in haar gezicht en is zij huilend naar haar kamer gerend. Oma weet dat Henk en Melany regelmatig slaande ruzie hebben in het bijzijn van Kelly; twee weken geleden heeft Henk nog met een mes achter Melany aangezeten.

 

Investeren in vaders met motiverende gespreksvoering

Juist met het oog op het responsiviteitsbeginsel is motiverende gespreksvoering erg belangrijk. Immers, in de forensische zorg zijn veel aangemelde en verwezen cliënten weinig gemotiveerd. Ook kan het gaan om delicten die niet bewezen zijn. Wil de therapeut daders aanspreken op hun vaderschap dan vergt dat een proactieve en directieve houding die aansluit bij de motivatiefase waarin de vader zich bevindt. Afkeuren, beschuldigen, confronteren, discussiëren, etiketteren, foutief inschatten van de betekenis van gedrag en het geven van te veel of te weinig sturing, dienen vermeden te worden (Miller & Rollnick, 2006). Prochaska en DiClemente (1984) beschreven een aantal stadia van gedragsverandering beschreven waarvan de eerste twee de Precontemplatiefase en de Contemplatiefase zijn.

 

Defensieve opstelling

Bij de precontemplatiefase zijn mensen er nog niet aan toe om een verandering door te maken. Er is veel weerstand, een defensieve opstelling met uitspraken als: ‘ik ben hier alleen maar omdat het moet’, ‘ik heb hier eigenlijk helemaal geen tijd voor’ of ‘ik heb geen probleem, het zijn anderen die mij problemen bezorgen’. Veel mannen die zijn aangemeld in een forensisch kader of vaders van aangemelde jeugdigen vinden opvoeding een zaak van hun (ex-)vrouw en willen niet lastiggevallen worden met Bureau Jeugdzorg of andere instanties die met hun kinderen van doen hebben.

     In dit stadium van precontemplatie is het belangrijk dat strategieën worden ingezet om in te voegen en te accommoderen in het kader van goed vaderschap (Prochaska, Norcross & Diclemente, 1994). Vertragen en afstemming zijn hierbij belangrijke technieken. Het is niet de bedoeling om gezinnen systemisch te herstructuren of om direct snelle gedragsveranderingen te bewerkstelligen. We schieten als behandelaars vaak te snel in de zogenoemde reparatiereflex. Bij aanmeldingen van een jeugdige is het belangrijk om diens vader direct bij of tijdens de aanmelding actief te betrekken. Vraag toestemming om nog voor de intake hem te mogen bellen. Maak duidelijk dat je om zijn mening vraagt, zijn kennis en ervaring wilt weten omtrent zijn gezin en zijn kinderen. Vraag hem nog niet of hij mee wil doen aan behandeling. Ook hierbij geldt, invoegen gaat voor verandering. Als een vader niet meteen bij de aanmelding betrokken wil of kan worden, is er al een bepaalde status quo bereikt en de rollen verdeeld. Vaders zijn dan niet of onvoldoende meegenomen in het proces, waardoor het later veel moeilijker wordt om hen hierin te gaan betrekken.

     De eerste stap in deze precontemplatiefase is om tot een sterke therapeutische verbinding te komen. De vader dient het gevoel te krijgen dat de behandelaar een goed idee heeft van zijn problemen en zorgen, dat hij goede gevoelsreflecties van de behandelaar krijgt en zich erkend weet, ook al is er sprake van disfunctionele of antisociale cognities. Als de behandelaar vaders te snel in actie duwt, wordt de weerstand vergroot. Geef vaders de gelegenheid om hun eigen verhaal te doen en identificeer hun sterke kanten en bronnen die wel prosociale kanten hebben.

     Een andere techniek is om de bezorgdheid bij vaders te vergroten: help hen zich bewust te worden van het probleem. Verbind hun zorgen of stress met wat het behandelprogramma ze kan bieden. Geef met name concrete visuele voorbeelden. Maak gebruik van korte filmfragmenten die aansluiten bij het probleem. Dit zorgt zowel voor normalisatie (‘meer mensen hebben te maken met dit probleem zoals u in dit fragment kunt zien’), als voor meer focus op het thema van bezorgdheid. We praten wat af in de hulpverlening en veel verbale informatie gaat snel verloren. Mannen zijn visueel ingesteld. Het is belangrijk om hierbij aan te sluiten.

     Maak ook gebruik van de techniek van ‘parallelle verhalen’. Dit houdt in dat de behandelaar een verhaal vertelt dat identiek is aan de ervaringen van deze vader, zodat hem duidelijk wordt wat het probleem kan zijn: ‘Ik heb eerder gewerkt met een vader die het gevoel had dat iedereen zich met zijn leven wilde bemoeien terwijl hij niemand vertrouwde. Hij kreeg het gevoel dat anderen alleen maar keken naar de dingen die niet goed liepen en hem daarover veroordeelden, en geen rekening hielden met de problemen waarmee hij te maken had. Herkent u dit of is dit bij u heel anders?’ Deze techniek blijkt heel goed te werken bij vader-daders. Ze voelen zich hierdoor gehoord, ze krijgen het gevoel dat de behandelaar kennis van zaken heeft en dat problemen worden genormaliseerd zonder te worden gebagatelliseerd. Tegelijkertijd wordt hiermee ook aan psycho-educatie gedaan (‘mensen met veel stress grijpen automatisch terug op oerprincipes als vluchten, vechten of bevriezen. Dat geldt voor ons allemaal’). Maak gebruik van metaforen (‘Als de band met je kind kapot gaat, dan is je kind helemaal alleen en loopt hij de kans om ten prooi te vallen aan allerlei gevaren van de maatschappij. Net zoals een leeuw die wacht op zijn kans om de babygazelle aan te vallen zodra die apart staat van de groep’). Gebruik een genogram om bepaalde bestaande hiërarchie, verhou-dingen, coalities en herhaalde patronen duidelijk te maken.

     De behandelaar kan de mogelijkheid opperen om dingen in overweging te nemen dan wel hulp in te roepen. Het doel is om vaders meer te laten beschikken over (gedrags)alternatieven en keuzes. Verschaf informatie omtrent het probleemgedrag (‘onderzoek wijst uit dat...’, ‘ik hoorde laatst op het nieuws...’, ‘wat vindt u als vader hiervan?’). Belangrijk is om stil te staan bij voor- en nadelen van het niet veranderen. Maak gebruik van schaalvragen om twijfel te vergroten over hoe het probleem nu aangepakt wordt (‘op een schaal van 1-5 hoe goed gaat het u af om het probleem aan te pakken?’). Maak een lijst van alle mogelijke manieren die de huidige situatie zouden kunnen veranderen, van alle dingen, mensen, organisaties die de vader mogelijk zouden kunnen helpen de huidige situatie te veranderen.

     Maak gebruik van een netwerkmap – wie is ondersteunend en op welke manier, en wie niet. Dat laatste is ook heel belangrijk om een idee te hebben van mogelijke destructieve krachten rondom de cliënt. Het probleem bij multiproblemgezinnen is dat ze of geen netwerk hebben of een beschadigd netwerk waarin oude destructieve interacties nog een rol spelen. Dit kan een reden zijn waarom interventies als Eigen Kracht Conferenties onvoldoende werken en te weinig sturen op veiligheid (Stams, Asscher & Hendriks, 2014). Als blijkt dat een cliënt moeilijk in beweging te krijgen is dient gevraagd te worden naar obstakels om te veranderen. Identificeer met de vader alle dingen die verandering tegenhouden – inclusief opvattingen, theorieën of mensen. Vraag: ‘wat zou er anders gaan als deze obstakels (noem ze) weg zijn?’, ‘als ik zou werken met vaders die dezelfde obstakels zouden ervaren als u, wat zou ik dan moeten doen of zeggen om deze versperringen weg te krijgen?’, ‘welk teken zou ik van u krijgen als ik te snel ga?’ of ‘wat doe of zeg ik waarvan u denkt of voelt dat ik te hard van stapel loop?’ Maak hen verantwoordelijk over hoe ze graag benaderd zouden willen worden en wat daarvoor nodig zou kunnen zijn. Dit betekent overigens niet dat je dit als behandelaar hoeft te volgen, maar wel dat je goed zicht hebt op waar je rekening mee dient te houden.

 

Emotionele intensiteit

Bovenstaande technieken zijn bedoeld om vaders te leiden naar het tweede stadium van gedragsverandering, de contemplatiefase. Inmiddels is er bij de cliënt een besef van het probleem en zijn aandeel hierin, maar deze vaders zijn nog niet klaar voor verandering of de focus ligt alleen op het probleem en niet op de oplossing. Naast eerder genoemde technieken bij de Precontemplatiefase kan het in deze fase belangrijk zijn om emotionele intensiteit te creëren. Dit kan bijvoorbeeld door het symptoom te externaliseren door het onderwerp letterlijk de kamer in te halen met gebruikmaking van symbolen (zet bijvoorbeeld een bierflesje in een stoel om een alcoholisch gezinslid te vertegenwoordigen, een foto van de kinderen bij vechtscheiding, etc.), toon filmfragmenten die de impact van het ongezonde of disfunctionele gedrag tonen. Maak in dit stadium gebruik van interacties. Observeer allereerst de ongezonde interactie die je wilt uitvergroten, spoor de vader aan om weer te geven wat de verschillende patronen zijn en hoe andere gezinsleden hierop reageren (teken dit op een flip-over, inclusief gedachtewolkjes), toon de vader hoe een gezonde interactie er voor hem uit kan zien en wat dit betekent voor de andere gezinsleden.

     En stel vanaf dit moment de volgende vragen: ‘wat hielp u het meest in onze bijeenkomsten tot nu toe?’, ‘wat heb ik gezegd of gedaan wat het meeste hielp?’, ‘wat hielp het minst tot dusver?’, ‘wat heb ik gezegd of gedaan dat het minst heeft geholpen?’, ‘wat kan ik doen in de toekomst om deze bijeen-komsten meer productief te maken?’

 

Veilig, Sterk en Verder

Het programma Veilig, Sterk en Verder (VSV) voorziet in de behoefte aan een intersectoraal behandelaanbod bij kindermishandeling, vanwege het hoge risico op herhaling. Bij VSV wordt een integrale benadering van het gezin gehanteerd en blijft de eigen kracht van ouders, kinderen en het steunsysteem tot zijn recht komen. De Waag Nederland en het Kinder- en Jeugdtrauma Centrum (KJTC) in Haarlem hebben het zorgprogramma samen ontwikkeld. VSV richt zich op alle gezinsleden, waarbij veiligheid van het kind centraal staat. Het behandel-programma richt zich op het stoppen van het geweld en het mogelijk maken van een veilige ontwikkeling van de kinderen. Gezien de vaak complexe problematiek is het belangrijk het gezin in staat te stellen aan concrete doelen te werken. Dit is mogelijk door het gezin uit zijn isolement te halen, de gezinsleden aan te spreken op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor veiligheid, door de psychopathologie, agressieregulatie en opvoedvaardigheden van ouders te behandelen en de traumatische ervaringen van alle gezinsleden een plek te geven zodat er weer ruimte komt voor een veilig ontwikkelings-klimaat. Verder is het doel om het netwerk alert te maken op signalen van onveiligheid en hen te wijzen op wat zij met hun zorgen kunnen doen en waar zij terecht kunnen voor advies.

     Het behandelprogramma kent drie opeenvolgende fasen: Veilig, Sterk en Verder. De fase Veilig loopt echter door tot de fase Sterk wordt afgesloten. Fase Veilig begint met een traject puur gericht op veiligheid en parallel daaraan een diagnostiektraject. Een veiligheidsplan wordt verder uitgewerkt met het gezin met oog voor de risicofactoren bij kindermishandeling (ouderfactoren, kindfactoren en psychosociale factoren). Bureau Jeugdzorg formuleert wat de ouders aan opvoedersgedrag moeten laten zien om hen als toezichthouder en monitor van de veiligheid terug te laten treden. De feiten die reden voor zorg geven, evenals de sterke kanten van het gezin en het netwerk, worden zorgvuldig in kaart gebracht. Met behulp van een veiligheidskaart (Turnell & Edwards, 2009) wordt de blik steeds gericht op de actuele veiligheid en de toekomstige veilige ontwikkeling van de kinderen. Ook met de kinderen wordt gewerkt aan een eigen veiligheidskaart. Op deze wijze krijgen zij een eigen stem. De ouders werken met de behandelaars aan een verhaal in woord en beeld voor de kinderen (Turnell & Essex, 2010), waarbij de kinderen kort uitleg krijgen over wat de zorgen in het gezin zijn en welke mensen komen helpen om een goed plan te maken zodat ouders en kinderen weer goed samen kunnen zijn. Dit helpt kinderen te begrijpen wat er aan de hand is en geeft de boodschap dat je over moeilijke dingen met elkaar kunt praten. Het verhaal in woord en beeld is de opmaat tot het Veiligheidsplan.

     In de fase Sterk staat (op basis van de diagnostiek in de fase Veilig) voor de ouders het aanleren van nieuwe vaardigheden en de beïnvloeding van cognities centraal, voor zover die de kans op recidive van de kindermishandeling verlagen en een veilig opvoedingsklimaat scheppen. Dit kan zowel op individueel als partner- als gezinsniveau plaatsvinden.

     In de fase Verder staan de ouders weer geheel zelf aan het roer. De lopende behandelingen uit de fase Sterk kunnen doorgaan maar nu zonder toezicht, of worden afgebouwd. Desgewenst worden laagfrequente boostersessies van het veiligheidsplan met het gezin afgesproken. Na drie maanden en na zes maanden zijn er rondetafelgesprekken met het gezin en het eigen netwerk over de uitvoering van het Onderhoudsplan Veiligheid.

     In de fase Veilig wordt veel geïnvesteerd in de relatie met vaders door hun zorgen te benadrukken (‘ik ben vals beschuldigd, wat een flauwekul’) en dit te verbinden met toekomstige beschuldigingen (‘je wilt nooit meer vals beschul-digd worden’). De sterke kanten van hun vaderschap worden benadrukt, waarbij er vanuit gegaan dient te worden dat van alle interacties in gezinnen 95% positief is. De onveiligheid dient centraal te staan, maar als je je alleen daarop richt, vergroot de onveiligheid. Het is cruciaal ook te kijken naar positieve krachten en interacties in het gezin. De vraag naar hoe we vooruitgang kunnen boeken is heel belangrijk en gaat als het ware om de mogelijke ontkenning heen. De onveiligheid mag daarbij niet uit het oog worden verloren. Vragen naar de grootste hoop maar ook de grootste angst of zorg maken dat vaders zich kunnen en mogen uiten en maken het mogelijk dat deze aspecten ook in de behandeling meegenomen worden. Een vraag als: ‘is er bij deze ingrijpende gebeurtenis ook iets wat je voordeel heeft gebracht?’, kan verrassende antwoorden geven. Het geeft aan dat ondanks alle ellende en gedoe er mogelijk ook kansen en gelegenheden liggen die voordeel kunnen opleveren. Het verhaal in Woord en Beeld (zie fase Veilig) geeft vaders de gelegenheid hun kant van het verhaal te mogen vertellen.

 

Henk

Er wordt een verhaal in Woord en Beeld gemaakt om Kelly te laten zien wat de zorgen zijn en wat we doen om ze weg te nemen. Op deze manier kan er door de ogen van het kind gekeken worden, waardoor het vaderschap sterker wordt benadrukt. Het plaatje‘Wie en waar maken zich zorgen over’ maakt duidelijk dat vader Henk zich zorgen maakt dat Kelly uit huis gehaald wordt. Moeder Melany maakt zich zorgen dat papa Henk te boos wordt over alle zorgen in huis. Oma maakt zich zorgen dat papa Henk zo boos wordt dat hij mama of Kelly pijn doet. De hulpverleners maken zich zorgen dat er iemand gewond raakt bij een ruzie. Bij het plaatje ‘Wat is er gebeurd’, wordt duidelijk dat papa Henk zich veel zorgen maakt dat ze thuis weinig geld hebben en dat hij door die zorgen snel bozig is. Dat hij na een ruzie in het verkeer iemand een klap heeft gegeven en nu van de rechter moet leren om op een goede manier met zijn zorgen en zijn boosheid om te gaan. Papa en mama maken thuis veel ruzie over het geld en wie wat doet in hun kleine huis. Het plaatje ‘vertelt’ verder dat toen er iemand aan de deur kwam die geld van papa zou krijgen, papa zo boos is geworden dat hij Kelly pijn heeft gedaan en later nog ruzie kreeg met mama. Dat oma dit heeft gehoord.

 

 

     Op de vraag wat we eraan gaan doen, antwoordt papa dat hij wil leren om niet meer zo boos te worden, dat papa en mama samen gaan leren om beter hun problemen samen op te gaan lossen en dat als er te veel spanning is, dat mama en Kelly een tijdje bij oma gaan logeren. Dat ook de politie langskomt om te kijken of het goed gaat thuis en dat de huisarts ook gaat kijken of iedereen gezond is. Dat als dingen niet goed gaan of Kelly met iemand wil praten, dat zij dan een magneet op de koelkast kan zetten. We noemen dit een veiligheidsding. Oma controleert dit en dan kan iedereen weer gaan praten en bedenken wat we gaan doen om tot een oplossing te komen. Want voor de toekomst wil iedereen dat er leuke dingen samen gedaan worden als familie, zoals dat vroeger ook gebeurde.

 

 

Ouderschap met Liefde en Grenzen

Ouderschap met liefde en grenzen (OLG) is een intensief, kortdurend behandelprogramma voor gezinnen met jongeren tussen de twaalf en achttien jaar die gedragsproblemen hebben. De behandeling maakt gebruik van verschillende therapeutische stromingen, zoals de structureel strategische systeemtherapie, cognitieve gedragstherapie en oplossingsgerichte therapie. Uniek aan OLG is dat het een groepstraining combineert met gesprekken met het individuele gezin. Het is een praktisch programma dat deelnemers in een korte tijd in staat stelt om gedragsproblemen gericht aan te pakken. Het programma bestaat uit een groepstraining van zes bijeenkomsten waaraan meerdere gezinnen deelnemen. Daarnaast zijn er coachingsgesprekken met het individuele gezin. Het aantal coachingsgesprekken hangt af van de ernst van de gedragsproblemen en van eventuele achterliggende problematiek.

     Bij motivatie voor het programma wordt uitdrukkelijk geïnvesteerd in de deelname van vaders. Soms kan de ouder zelf de aangemelde cliënt zijn en is er sprake van opvoedingsproblemen of huiselijk geweld jegens de puber. Het kan dan zijn dat er een tekort aan vaardigheden is (‘ik ben ten einde raad, ik kon er niet meer tegen, ik weet niet wat ik kan doen’) of risicovolle cognities (‘zij moet gewoon niet zeuren, dan krijgt ze een knal voor haar kop’). In de motivatiefase investeert de behandelaar telefonisch of in een gesprek in de behandelrelatie met de vader: ‘als ik u beter zou leren kennen, welke positieve eigenschappen als vader zou ik dan zien?’, maar nodigt hem ook actief uit om zijn mening te geven over wat er wel of niet zou moeten gebeuren: ‘wat zijn uw ervaringen met hulpverlening in het verleden, wat zijn zaken waarvan u zegt doe dat vooral niet, zodat ik daar rekening mee kan houden?’

     Doel hiervan is vader actief te maken omtrent wat mogelijk eerder niet gewerkt heeft en waar volgens hem wel rekening mee gehouden in de behandeling. Zo wordt een basis gelegd voor een actieve rol van de vader in de behandeling. De volgende vragen worden dan gesteld: ‘wat maakt het dat u als vader het ondanks alle problemen die er spelen volgehouden hebt?’, ‘wat zijn uw krachten als vader?’ Doordat er op krachten en kennis van vaders wordt gefocust, zal mogelijke boosheid of irritatie afnemen. Een vraag als: ‘wat denkt u dat er gaat gebeuren met uw kind, uw gezin of met u als persoon als de problemen die u eerder beschreef de komende drie/zes/twaalf maanden onveranderd blijven?’, kan de urgentie voor behandeling vergroten doordat er een vervelend toekomstbeeld wordt geschetst.

     Als vaders hun mening hebben kunnen geven omtrent oorzaak van het probleem en zich erkend voelen, komt de battle of structure, oftewel de strijd om de structuur. Het is dan zaak om deze vaders binnen te halen en mee te laten doen aan de behandeling. Veel vaders hebben de neiging om te zeggen dat ze aan het werk moeten of dat het een zaak is die de moeder ook aankan. Er dient dan duidelijk gemaakt te worden dat behandeling geen zin heeft als hij als onderdeel van het kerngezin niet deelneemt. Hij wordt dan min of meer voor het blok gesteld: ‘U kunt mij zien als een aannemer in Amsterdam die zegt dat u moet gaan heien voordat u een huis gaat bouwen. De ervaring leert dat als u dit niet doet, het huis er in eerste instantie leuk uitziet, maar na verloop van tijd scheuren begint te vertonen, wegzakt en tenslotte instort. Dat is voor ons allemaal zonde van het geld en alle moeite. En daar wil ik dan ook niet aan meewerken. Zo is het ook met dit programma. Het is het beste en enige wat wij u te bieden hebben. U levert daarvoor een inspanning, maar u kunt er zeker van zijn dat u ook van ons iets kunt verwachten.’ Veel vaders houden van deze aanpak. Ze worden stevig aangesproken op een zakelijke manier volgens het principe ‘voor wat hoort wat’.

     In de 66 gezinnen die in de afgelopen anderhalf jaar dit gehele programma hebben doorlopen, is er bij 37 (56%) sprake van tweeoudergezinnen. Het ging hierbij zowel om beide biologische ouders (26 gezinnen) als om stiefouder-gezinnen met voornamelijk een biologische moeder en stiefvader (11 gezinnen). Bij de groep alleenstaande moeders (29) is het bij tien gelukt om vaders gaandeweg het proces bij de behandeling te betrekken. Gezien de forensische populatie is dit geen slecht resultaat.

 

Kimberly

Kimberley van 16 jaar wordt aangemeld wegens agressieve impulsdoorbraken. Moeder kent de Waag van een eerdere behandeling van Kimberley’s vader zo’n elf jaar geleden. Ouders zijn gescheiden toen Kimberley 11 jaar oud was. Volgens moeder lijkt Kimberley erg op haar vader. Die had destijds ook zo’n kort lontje en hij zat flink in de criminaliteit. Vader zou destijds goede ervaringen hebben gehad bij de Waag en heeft zich gehoord gevoeld. Moeder heeft weinig overwicht op Kimberley die doet waar ze zin in heeft. Als ze geen zin meer heeft in haar moeder, gaat ze naar haar vader wiens lievelingetje ze altijd al is geweest. Beide ouders zijn bereid om naar de intake te komen. Als sterke kanten van moeder worden door Kimberley genoemd dat ze zorgzaam en lief is. Kimberley wordt door moeder als lief, zorgzaam en als een doorzetter omschreven. Kimberley noemt als positieve eigenschappen van haar vader dat zij veel van hem mag en hij haar veel gunt.

     Bij de vraag hoe hoog de stress kan oplopen op een schaal van nul tot honderd op een slecht moment, geven moeder en Kimberley beiden 85% aan en vader 50% (‘de rest heeft vooral stress van mijn reactie op hoe dingen verlopen’). Gevraagd naar zaken die de stress veroorzaken geeft Kimberley aan dat er ruzies zijn met haar moeder over simpele dingen als gebruik van de badkamer. Moeder geeft aan dat Kimberley door het voeren van discussies haar zin wil krijgen en die discussies kunnen escaleren tot geweld. Volgens vader komt zijn stress doordat Kimberley zich niet houdt aan de regels (‘iets moet soms gewoon gebeuren en dat heeft ze een schop onder haar kont nodig’). Gevraagd naar oorzaken noemen ze alle drie misbruik van macht (discussies blijven voeren, rode knoppen indrukken, willen bepalen), en wonden (agressieve escalaties tussen moeder en Kimberley, veelvuldige detenties van vader, de aanhouding van vader door een arrestatieteam in aanwezigheid van Kimberley, vreemdgaan door vader). Hoewel vader van mening is dat hij geen ondersteuning nodig heeft is hij bereid om mee te doen aan de behandeling voor Kimberley en om haar moeder te ondersteunen.

 

Conclusie

Forensische behandelingen dienen aan cliënten en hun omgeving perspectief en veiligheid te bieden en leveren op die manier een bijdrage aan een veiliger samenleving. Deze cliënten vertonen grensoverschrijdend en/of strafbaar gedrag en hebben vaak (ernstige) psychische problemen. De behandeling richt zich op risicofactoren en betrekt het gezinssysteem. Een therapeutische relatie die zich richt op het werken aan veiligheid vereist motiverende gespreks-voering, die oplossingsgericht is en die gebruik maakt van cognitief gedragstherapeutische technieken. Het is de taak van de behandelaar hier een actief stimulerende directieve rol in te nemen om zodoende de vaderrol actiever te maken De programma’s Veilig, Sterk en Verder en Ouderschap met Liefde en Grenzen zijn systemisch geïntegreerde behandelingen waarin actief een rol voor vaders is weggelegd om de veiligheid voor een ieder te vergroten.

 

Samenvatting

Ambulante forensische behandeling had overwegend een mannelijke volwassen doelgroep. Daders werden in de jaren tachtig en negentig vooral individueel gezien. Later werden groepsbehandelingen populair en werden men ingedeeld volgens het aanmeldingsdelict. Ook jeugdige delinquenten werden volgens dezelfde principes behandeld. Onder invloed van de ’wat werkt’-principes, een goede risicotaxatie en het betrekken van het gezinssysteem wanneer veiligheid in het geding is, wordt de rol van vaders steeds belangrijker. Dit artikel toont hoe motiverende gespreksvoering onontbeerlijk is om die rol te activeren en hoe dit wordt toegepast binnen twee systemische behandelmethoden: Ouderschap met Liefde en Grenzen en Veilig, Sterk en Verder.

 

Drs. F. Buffing, GZ-psycholoog, Cognitief Gedragstherapeut VGCt, is werkzaam bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Amsterdam. Email: fbuffing@dewaagnederland.nl

 

Literatuur

Andrews, D.A. (1989). Recidivism is predictable and can be influenced: Using risk assessments to reduce recidivism. Forum on Corrections Research, 1,11-18.

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2003). The psychology of criminal conduct (3rd ed.). Cincinnati, OH: Anderson Publishing.

Arum, S. van (2007). De behandeling van antisociale jongeren. Behandelen met multisysteemtherapie (MST). In H. Dibbets, Dadertherapeuten. De Waag, polikliniek voor forensische zorg in Nederland. 1992-2012. Steenwijk: Druk Bariet.

Cohen, J.A., Mannarino, A.P., & Deblinger, E. (2008). Behandeling van trauma bij kinderen en adolescenten met de methode traumagerichte cognitieve gedragstherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Dibbets, H. (2012). Dadertherapeuten. De Waag, polikliniek voor forensische zorg in Nederland. 1992-2012. Steenwijk: Druk Bariet.

Feder, L., & Wilson, D.B. (2005). A meta-analytic review of court-mandated batterer intervention programs: Can courts affect abusers behavior? Journal of Experimental Criminology, 1 (2), 239-262.

Kolko, D.J., & Swenson, C.C. (2002). Assessing and treating physically abused children and their families: A cognitive behavioral approach. Thousand Oaks, CA: Sage Publications.

Miller,W.R., & Rollnick, S. (2006). Motiverende Gespreksvoering; een methode om mensen voor te bereiden op verandering. Gorinchem: Ekklesia.

Mulder, J. (red.) (2007). Bijzondere behandelingen. Utrecht: Forum Educatief.

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2009). Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld bij kinderen en volwassenen. Utrecht: NVVP.

Prochaska, J.O., & DiClemente, C.C. (1984). The transtheoretical approach: Crossing the traditional boundaries of therapy. Homewood, IL: Dow Jones Irwin.

Prochaska, J.O., Norcross, J.C., & DiClemente, C.C. (1994). Changing for good. New York: Morrow.

Ruiter, C. de (2000). Voor verbetering vatbaar. Amsterdam: Vossiuspers AUP.

Ruiter, C. De, & Jong, E.M. de (2005). CARE-NL Richtlijn voor gestructureerde beoordeling van het risico van kindermishandeling. Utrecht: Corine de Ruiter.

Stams, G.J., Asscher, J., & Hendriks, J. (2014). De tirannie van transitie en transformatie van de jeugdzorg. Kind en Adolescent, 35 (2), 113-115.

Taft, C.T., Murphy, C.M., Elliot, J.D., & Morrel, T.M (2001). Attendance enhancing procedures in group counseling for domestic abusers. Journal of Counseling Psychology, 48, 51-60.

Tierolf, B., Lünnemann, K., & Steketee, M. (2014). Doorbreken geweldspatroon vraagt gespecialiseerde hulp. Onderzoek naar effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld in de G4. Utrecht: Verwey-Jonker instituut.

Turnell, A., & Edwards, S. (2009). Veilig opgroeien: de oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in Jeugdzorg en kinderbescherming. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Turnell, A., & Essex, S. (2010). Als er ‘niets aan de hand’ is. Een oplossings-gerichte methode bij ontkenning van kindermishandeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.