Inleiding

Tot ver in de jaren tachtig van de vorige eeuw waren vaders zo goed als afwezig  in wetenschappelijk onderzoek naar opvoeding en ontwikkeling van kinderen en in (wetenschappelijke) artikelen en boeken over opvoeding en ouderschap. Een groot deel van de kennis over opvoeding en ontwikkeling kwam – ook nu nog, zij het in mindere mate – uit Amerikaanse artikelen en leerboeken, waarin aan vaders lange tijd een marginale rol werd toebedeeld. Vaders waren daarin vaak niet meer dan een voetnoot. Dat had ook te maken met het feit dat veel onderzoek in gezinnen overdag plaatsvond, als vaders op hun werk zaten of anderszins ‘moeilijk bereikbaar’ waren. De onderzoeks-literatuur had dus bijna altijd betrekking op onderzoek dat met moeders was uitgevoerd, terwijl resultaten en conclusies automatisch werden gegeneraliseerd naar ‘ouders’ (parents), zelfs wanneer geen enkele vader aan het onderzoek had deelgenomen.

     Uit Nederlands onderzoek van de hoogleraren Rispens, Hermanns en Meeus (1996) bij 1267 gezinnen, waaraan door beide ouders werd deelgenomen, bleken vaders en moeders echter duidelijk te verschillen in opvattingen over opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen, in hun beleving van opvoeding en in hun opvoedingsgedrag. Hun onderzoek maakte duidelijk dat we niet kunnen volstaan met informatie die alleen van moeders afkomstig is of alleen over moeders gaat.

     Opmerkelijk (want onverwacht) kwam uit het onderzoek van Rispens c.s. ook naar voren dat de ontwikkeling van het kind, in positieve of meer negatieve zin, steeds beter voorspeld kon worden door de vadergegevens. Dat gold voor alle onderzochte leeftijdsperioden, vanaf nul tot twee jaar tot en met zestien tot achttien jaar (Deković & Groenendaal, 1998, p. 219). Deković en Groenendaal voegden daar nog het volgende aan toe: ‘In verschillende artikelen wordt zo’n beetje tussen neus en lippen door dezelfde bevinding gerapporteerd (…) en steeds wordt dat als min of meer toevallig beschouwd. Misschien is de tijd aangebroken om deze bevinding toch serieus te nemen (of moeders het nu leuk vinden of niet!)’ (a.w., p. 220). Onderzoek dat duidde op een belangrijke rol van vaders werd dus al snel afgedaan als een uitzondering. De resultaten uit het onderzoek van Rispens c.s. onderstreepten dat de betekenis van vaders in het opvoedingsproces in vele tientallen jaren van empirisch onderzoek schromelijk was onderschat (zie ook Tavecchio, 2003; Tavecchio & Bos, 2011).

 

De moeder als ‘poortwachter’

Een van de verklaringen voor de geringe aandacht voor vaders is dat zij lange tijd vooral werden gezien als kostwinners. Een van hun belangrijkste taken was het bieden van bescherming en economische ondersteuning aan het gezin. De rol van moeders was vooral gericht op zorg voor het huishouden en de kinderen. Er was dus sprake van duidelijk gescheiden rollen en functies voor moeders en vaders. Verondersteld werd dat vaders weinig directe invloed hebben op de opvoeding van hun kinderen die als de belangrijkste taak van de vrouw werd gezien, vaak ook door moeders zelf. Veel vrouwen hadden twijfels over de competenties van hun man met betrekking tot de zorg voor de kinderen, maar ze waren ook bang om controle te verliezen over een domein waar zij – tot ver in de geschiedenis – de grootste macht over hadden. De rol als centrale verzorger van huis en gezin gaf moeders het gevoel dat ze onvervangbaar waren en het verschafte hun een sterke positie in een gebied waarop ze echt invloed konden uitoefenen.

     Het aandeel van vaders in de opvoeding werd mede daardoor, en in feite nog steeds, voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin moeders vaders ‘toelaten’ in de zorg voor en opvoeding van kinderen. Dit wordt ook wel aangeduid met de term maternal gatekeeping, de moeder als ‘poortwachter’ bij de opvoeding en zorg voor haar kinderen, waardoor zij de vader belemmert gelijkwaardig te participeren (Allen & Hawkins, 1999; Distelbrink, Geense & Pels, 2005; Pedersen & Kilzer, 2013; zie ook Sasaki, Hazen & Swann, 2010). En door de constante aanwezigheid van moeders als de primaire verzorgers van de kinderen is de opvatting ontstaan dat vader-kindrelaties minder belangrijk zijn en weinig invloed zouden hebben op de ontwikkeling van kinderen. Daarnaast heeft lange tijd de overtuiging geheerst dat vrouwen van nature beter zouden weten hoe te handelen in verschillende opvoed- en gezinssituaties. Mede geleid door dat idee hebben ook sociaal-wetenschappelijke onderzoekers (met name psychologen en pedagogen) zich gedurende vele tientallen jaren vooral gericht op moeders en hun rol in de opvoeding.

     In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op verschillen tussen moeders en vaders en op de betekenis van positief betrokken vaderschap voor de opvoeding en ontwikkeling van kinderen

 

De unieke rol en bijdrage van vaders: enkele voorbeelden

Ontwikkelingspsycholoog Michael Lamb vestigde veertig jaar geleden met de eerste editie van het boek The role of the father in child development nadrukkelijk de aandacht op de rol en pedagogische betekenis van vaders. Zijn boek, waarvan in 2010 de vijfde editie verscheen, is van groot belang geweest voor serieus wetenschappelijk onderzoek naar vaders. Aanvankelijk stonden in dit onderzoek vooral verschillen tussen het gedrag van vaders en moeders centraal, waarbij werd gekeken of er sprake was van een unieke rol en bijdrage van vaders.

 

My father used to play with my brother and me in the yard. Mother would come out and say, ‘You’re tearing up the grass.’ ‘We’re not raising grass,’ Dad would reply. ‘We’re raising boys.’ (baseball speler Harmon Killebrew)

 

Vaders en spel(en)

Vaders besteden meer tijd aan spel met hun kinderen dan moeders. Al in het eerste levensjaar houden vaders hun kinderen meer vast om te spelen dan om te zorgen, terwijl dat bij moeders andersom is. Kinderen vinden het ook leuker om met hun vader te spelen dan met hun moeder, omdat het spel dan vaak ongecontroleerd en stimulerend is en vaak gepaard gaat met veel lachen en plezier (Borghouts, 2010). Spel tussen vaders en kinderen wordt vooral gekenmerkt door het fysieke, spannende en onvoorspelbare karakter en deze uitdagende omgang met het kind geeft extra dynamiek en energie, waardoor de tijd die vaders met hun kinderen doorbrengen veel impact heeft. Paquette, Carbonneau, Dubeau, Bigras en Tremblay (2003) vonden dat het spannende en fysieke vaderlijke spel bijdroeg aan de ontwikkeling van competitie zonder agressie in kinderen (belangrijk voor zonen!), alsook aan de ontwikkeling van autonomie en exploratie, dat wil zeggen verkenning van de wereld buiten de grenzen van het gezin.

     Wat later in de ontwikkeling voorspelt vaderlijk spel, meer dan gedragingen van moeders, sociale competentie, acceptatie door leeftijdgenoten en popula-riteit van kinderen (Parke e.a., 2004). De moeder staat voor nabijheid: ze is steunend, beschermend en troostend. Door de meer zachtaardige en onder-steunende stijl van moeders worden zij door kinderen eerder opgezocht voor een gevoel van welbevinden en veiligheid. De vader activeert het kind om naar de buitenwereld te gaan en zich daar te manifesteren. Vaders dagen kinderen uit door hen te prikkelen, te verrassen en af en toe eventjes uit balans te brengen, te plagen. Zo moedigen ze het kind aan dapperheid te ontwikkelen, obstakels te overwinnen, stevig in zijn schoenen te staan en risico’s te nemen.

     Een interessante nieuwe loot aan de stam van het wetenschappelijk onderzoek naar het hechtingsproces tussen ouders en kind in de allereerste levensjaren is de Risky Situation (RS), een standaard observatieprocedure voor kinderen van 12-18 maanden die werd ontwikkeld om de vader-kind ‘activatie relatie’ te meten, die wordt uitgedrukt in een ‘activatie score’ (Paquette & Bigras, 2010; Dumont & Paquette, 2013). De Risky Situation is de pendant van Ainsworth’s Strange Situation procedure (zie hieronder). Een gunstige score geeft aan dat kinderen de omgeving zonder angst en met vertrouwen tegemoet treden. Gaumon en Paquette (2013) vonden dat deze kinderen minder internaliserend probleemgedrag vertonen. Zij pleiten er dan ook voor om vaders te betrekken bij interventie- en preventieprogramma’s. Uit eerder onderzoek van Grossmann e.a. (2002) was al gebleken dat vaders een prominente rol vervullen in het ondersteunen van de explorerende kant van de gehechtheidsrelatie en dat ze psychologische veiligheid bieden tijdens het samen dingen ontdekken en spelen met de kinderen. Vaders die gehechtheid hoog waarderen waren in de eerste twee jaar meer betrokken bij hun kinderen, hadden hogere Challenging Interactive Play (SCIP-)scores en een grotere grotere kans op veilig gehechte kinderen. De SCIP-scores van met name de vaders voorspelden ‘veiligheid’ (i.c. de gehechtheidsrepresentatie) van hun kinderen op 16-jarige leeftijd, dus tot ver in de puberteit. Ook in het ‘klassieke’ gehechtheidsonderzoek met de Strange Situation (SS) (Ainsworth & Bell, 1970; Ainsworth, Blehar, Waters & Wall, 1978) – heel lang het exclusieve domein van de moeder-kindrelatie – worden vaders de laatste tien jaar steeds vaker betrokken (Bretherton, 2010; zie ook Newland & Coyl, 2010).

     De rol die vaderlijk spel in de ontwikkeling van kinderen speelt, zou volgens Bögels en Phares (2008) kunnen zijn: experimenteren met ervaringen buiten het gezin die relevant zijn voor het socialisatieproces van kinderen. Onderzoek van Bourcois en Ricoud (1997, in Paquette, 2004) toonde aan dat Franse kinderen met twee betrokken ouders die duidelijk gedifferentieerde rollen hadden (moeder (meer) als verzorger en vader (meer) als speelkameraad) beschikten over betere sociale vaardigheden, beter voorbereid waren op competitie en samenwerking en minder agressief waren dan kinderen van betrokken ouders die geen gedifferentieerde rollen hadden (Borghouts, 2010). Spel(en) lijkt dus een belangrijk onderdeel te zijn van het vaderschap. Het bevordert een actieve, competitieve, autonome en nieuwsgierige houding in kinderen en heeft een positief effect op de sociale ontwikkeling. Ook lijkt het te beschermen tegen separatieangst en angst voor onbekende en nieuwe dingen (Bögels & Phares, 2008; Majdandžić, Möller, Bögels, & Van den Boom, 2011).

 

Vaderbetrokkenheid

Een recente meta-analyse (McWayne, Downer, Campos & Harris, 2013) laat zien dat vaderbetrokkenheid belangrijk is en significant samenhangt met schoolrijpheid (schoolreadiness) bij de door hen onderzochte groep jonge kinderen (3-8 jaar). De auteurs voegen hieraan toe dat zowel de kwaliteit van de betrokkenheid (warmte, ondersteuning en responsiviteit) als de kwantiteit (zoals de hoeveelheid spel(en) en voorlezen) ertoe doen. McWayne c.s. vonden daarnaast correlaties van vaderbetrokkenheid met aspecten van het zelfregule-rend gedrag van de kinderen (zoals minder externaliserend (probleem)gedrag), een resultaat dat eveneens door Paquette (2004) werd gerapporteerd.

     Uit eerder onderzoek van McWayne naar de mate van vaderbetrokkenheid in Head Start-gezinnen (kansarme gezinnen waaraan de Amerikaanse regering een totaalpakket van onderwijs-, gezondheids-, voedings-, en ouderparticipatie diensten aanbiedt) bleek dat vaders van zonen vaker deelnamen aan overleg met de school en zich er vaker lieten zien dan vaders van dochters (McWayne, Campos & Owsianik, 2008), mogelijk vanwege het feit dat jongens zich vaker ‘misdragen’ dan meisjes (zie ook Dobbs, Arnold & Doctoroff, 2004).

     In een ander Head Start-project onderzochten Fagan en Iglesias (1999) het effect van een interventie die speciaal gericht was op het verhogen van vaderbetrokkenheid en -participatie in het programma. Vaders met een hoge mate van betrokkenheid hadden, vergeleken met vaders met een geringe betrokkenheid, meer (positief) effect: hun kinderen deden het beter op rekenvaardigheid en vertoonden minder gedragsproblemen. En in een longitudinale evaluatie van de effectiviteit van Early Head Start (EHS), gericht op dezelfde doelgroep als Head Start, maar dan op gezinnen met kinderen van 0-3 jaar, in de VS vonden Duursma, Pan en Raikes (2008) dat voorlezen door vaders de cognitieve ontwikkeling van peuters en kleuters voorspelde. Kinderen wier vaders geregeld voorlazen toen ze twee en drie jaar waren, hadden ook betere taalvaardigheden op driejarige leeftijd. Deze vaders hadden bovendien kinderen met betere boekkennis en boekbegrip op vijfjarige leeftijd (zie Tavecchio, 2014, p. 90).

     Hoe komt het dat voorlezen door vaders boekbegrip, boekkennis en taalvaardigheid van kinderen voorspelde, terwijl dit niet geldt voor voorlezen door moeders? Een mogelijke verklaring is dat vaders tijdens de interactie met hun kinderen meer complexe taal gebruiken dan moeders (Duursma, 2011). Resultaten uit onderzoek van Pancsofar, Vernon-Feagans, Odom en Roe (2006) sluiten hierbij aan. Hoewel vaders minder dan moeders met hun kind praten en tijdens een vrije spelperiode minder vragen stellen, blijken ze wel méér invloed te hebben – wanneer ze een gevarieerde woordenschat gebruiken – op de taalontwikkeling van hun kind dan moeders. De bijdrage van vaders bleek uniek en had duidelijk toegevoegde waarde vergeleken met de effecten van het opleidingsniveau van de ouders en de kwaliteit van kinderopvang. Dit resultaat is relevant voor het begrijpen van de latere schoolprestaties en de geletterdheid van het kind.

     Recent Nederlands onderzoek van Huysmans (2013) ondersteunt het unieke effect van vaderbetrokkenheid. Hij onderzocht de invloed van leesbevorderen-de activiteiten van ouders op de leeswereld van kinderen van 7-15 jaar. Hoewel moeders vaker voorlezen, vaker zelf lezen en vaker tips over boeken geven dan vaders, vond Huysmans dat het leesvoorbeeld van de vader (‘mijn vader leest zelf boeken’) wel, en dat van de moeder (‘mijn moeder leest zelf boeken’) geen invloed had op de leesfrequentie van het kind. Het vaderlijke leesvoorbeeld bleek hoe dan ook meer indruk te maken (Tavecchio, a.w., p. 91).

     Op grond van surveydata verzameld bij meer dan 10.000 kinderen over een periode van een halve eeuw in Groot-Brittannië (het onderzoek begon in 1958) concludeerde Nettle (2008) dat vaders die veel tijd investeren in hun kinderen een positieve invloed hadden op de intelligentie en sociale status van hun zoons en dochters. Kinderen van de meest betrokken vaders hadden op elfjarige leeftijd een hoger IQ dan leeftijdgenoten die niet veel tijd doorbrachten met hun vader. Het gemeten verschil bedroeg gemiddeld een paar hele punten en het effect was groter voor zoons dan voor dochters (zie ook New Scientist, 2008).

     In het Amerikaanse overheidsrapport A Call to Commitment: Fathers’ Involvement in Children’s Learning (Riley & Shalala, 2000) wordt opgemerkt dat ‘[…] even very young children who have experienced high father involvement show an increase in curiosity and in problem solving capacity. Highly involved fathers also contribute to increased mental dexterity in children, increased empathy, less stereotyped sexrole beliefs and greater self-control’. Een jaar later vatten Rohner en Veneziano (2001) het grote belang van betrokken vaderschap nog eens als volgt samen: ‘Uit tal van studies komt naar voren dat kinderen met sterk betrokken vaders – vergeleken met kinderen van minder betrokken vaders – in cognitief en sociaal opzicht competenter zijn, minder geneigd tot sekse-stereotypering, empathischer en psychologisch beter aangepast.’

     Een liefhebbende en verzorgende vader is dus net zo belangrijk voor het geluk, welzijn en sociaal en academisch succes van kinderen, als een liefhebbende en verzorgende moeder (Allen & Daly, 2007 in Tavecchio & Bos, 2011, pp. 6-7).

     Naar aanleiding van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de vader een belangrijke en unieke rol speelt, die verschilt van die van de moeder. Zijn rol kan gekarakteriseerd worden door spel, uitdaging, het verkennen en nemen van risico’s, het aanmoedigen van onafhankelijkheid (autonomie) en, later in de ontwikkeling, door ondersteuning van het kind bij de zo belangrijke overgang naar de maatschappij, de wereld buiten het gezin. Daarnaast zijn vaders uiteraard belangrijk in hun rol als ondersteuning voor de moeder en het gezin. De unieke rol die vaders spelen is niet alleen belangrijk tijdens de kindertijd, maar blijft ook belangrijk in de periode van de puberteit en jongvolwassenheid.

 

Relatiekenmerken vs. seksegerelateerde kenmerken

Naast aandacht voor verschillen tussen vaders en moeders is het goed erop te wijzen dat er ook veel overeenkomsten zijn. Michael Lamb (2010) heeft dat herhaaldelijk naar voren gebracht. Ouderlijke warmte, verzorging en intimiteit hangen samen met positieve ontwikkelingsresultaten bij kinderen, of het nu om een moeder of een vader gaat. Een aantal belangrijke aspecten van ouderlijke invloed heeft dus te maken met ouderkenmerken in plaats van met sekse-gerelateerde kenmerken. Kinderen met veilige, ondersteunende, wederkerige en sensitieve relaties met hun ouders hebben veel meer kans om in psychologisch opzicht goed aangepast te zijn dan individuen wier relaties met hun ouders – moeders of vaders – minder bevredigend zijn.

     Lamb hecht dus ook veel waarde aan de kenmerken van de relaties die vaders met hun kinderen hebben opgebouwd. Een belemmerende factor is echter de onzekerheid van veel vaders over hun zorgcapaciteiten. Bovendien geven moeders zorg en verantwoordelijkheid voor de opvoeding vaak niet graag uit handen (denk aan de ‘poortwachter’-rol, zie hierboven). Mede daardoor wordt er nog steeds veel te weinig gebruik gemaakt van de pedago-gische capaciteiten van mannen. Het is dus van belang vaders te erkennen en krachtig te stimuleren in hun rol als belangrijke primaire opvoeder! En dat erkennen en stimuleren kan niet vroeg genoeg beginnen, zoals in de volgende paragraaf wordt toegelicht.

Het belang van vroege (prenatale) betrokkenheid van (aanstaande) vaders

Enkele jaren geleden deed Van Gorp (2010) onderzoek naar ‘ontluikende vaderidentiteit’ bij 187 aanstaande vaders in Vlaanderen. Ze onderzocht onder andere de emotionele verbondenheid van aanstaande vaders met hun nog ongeboren kind. Het bleek dat een traditionele invulling van vaderschap – de ‘kostwinnervariant’ – een grote emotionele verbondenheid met het ongeboren kind niet in de weg staat, maar er ook niet direct actief toe bijdraagt. Dit in tegenstelling tot de ‘verzorgervariant’, een modernere invulling van het vaderschap, die wel actief bijdraagt aan het ervaren van grote verbondenheid met het ongeboren kind. Van Gorps resultaten sluiten direct aan bij die van de Amerikaanse onderzoekers Cabrera, Fagan en Farrie (2008) die al eerder hadden aangetoond dat grotere betrokkenheid van vaders tijdens de zwangerschap duidelijk samenhangt met meer engagement en meer omgang met het kind tijdens de eerste levensjaren. Een vader die al voor de geboorte nauw betrokken is en zijn partner vanaf het begin ondersteunt, bindt zich sterker aan zijn kind en heeft meer mogelijkheden om een eigen identiteit als vader te ontwikkelen. Het onderzoek van Cabrera c.s. laat zien dat tijdige vaderbetrokkenheid van langdurige invloed is op de ontwikkeling van de vaderrol en de latere bemoeienis met de verzorging en opvoeding van het kind.

     Een aanbeveling van Van Gorp is dan ook dat het voor organisaties die het welzijn van kinderen hoog in het vaandel dragen nuttig is om reeds tijdens de zwangerschap de verzorgervariant van vaderschap te promoten en zwangere vrouwen op het hart te drukken dat de aanstaande vader een belangrijke ouderrol heeft en dat zij hem hierin kunnen aanmoedigen. Dit zou bijvoorbeeld op prenatale infosessies en zwangerschapscursussen aan bod moeten komen.

 

Kunnen vaders wel even goed voor (zeer jonge) kinderen zorgen als moeders?

Die aanbeveling van Van Gorp is minder vergezocht dan sommigen misschien zullen denken, want uit recent neurobiologisch onderzoek bij moeders en vaders komt naar voren dat mannen prima opvoeders (kunnen) zijn en dat de verzorgende rol en bijdrage van vaders van invloed is op hun hormoon-huishouding en hersenactiviteit (Abraham e.a., 2014). Met betrekking tot opvoeding en opvoedingsgedrag zijn in de hersenen twee netwerken actief, een emotioneel netwerk en een zogenoemd ‘sociaal-cognitief’ netwerk met kennis en informatie om kinderen (en andere mensen) te kunnen begrijpen. Bij een ouderpaar met de moeder als belangrijkste – ‘primaire’ – verzorger is haar emotionele systeem het meest actief. In zulke relaties spelen vaders een ‘secundaire’ rol en zijn ze meer betrokken als ‘denkers en planners’, dat wil zeggen dat bij vaders in deze rol het sociaal-cognitieve systeem actiever is. Het onderzoek liet ook zien dat mannen die een kind verzorgden zonder vrouwelijke partner dezelfde emotionele reacties als ‘primair’ verzorgende moeders en dezelfde sociaal-cognitieve reacties als ‘secundaire’ vaders vertoonden. Anders gezegd, deze vaders bleken beide rollen te kunnen vervullen! Ten slotte bleek bij mannen in primaire en secundaire rollen de relatieve omvang van het emotionele en het sociaal-cognitieve systeem te variëren naar rato van de tijd die zij aan de verzorging en opvoeding van hun kind besteden. Anders gezegd, de reacties van de hersenen zijn situationeel bepaald: ze passen hun hormonale output en neurale activiteit aan in wisselwerking met de (eisen uit de) omgeving.

     Uiteraard blijven er essentiële verschillen tussen (aanstaande) moeders en vaders, zoals zwangerschap, bevalling en borstvoeding. Maar vaders lijken hormonaal veel meer op moeders dan lange tijd werd gedacht en, zoals uit het hiervoor besproken neurobiologisch onderzoek van Abraham c.s. duidelijk is gebleken, zijn vaders even goede verzorgers en opvoeders als moeders en blijken ze in staat flexibel in te spelen op veranderende situaties en rolverdelingen.

     De verzorging en opvoeding van (jonge) kinderen blijkt dus, ook voor (aanstaande) vaders, in meerdere opzichten ingrijpende gevolgen te hebben. Een belangrijke boodschap voor en kanttekening bij de in Nederland overheersende moederschapscultuur. Immers, tot nu toe hebben interventie-programma’s en initiatieven om ouderbetrokkenheid en -participatie te stimuleren of te verhogen zich voornamelijk gericht op moeders. Er is alle aanleiding te veronderstellen dat het benaderen en inschakelen van vaders een belangrijke en unieke bijdrage zal leveren aan de verhoging van de effectiviteit. Het is dus van belang vaders te erkennen en krachtig te stimuleren in hun rol als belangrijke primaire opvoeder.

 

Vaders bereiken en motiveren

De vraag is echter: hoe kunnen we dat bereiken? Wat kan worden gedaan om niet alleen vaders, maar ook beleidsmakers, hulpverleners en andere sleutelfiguren in de (geestelijke) gezondheidszorg te motiveren en hen ervan te overtuigen hoe belangrijk vaders zijn? Welke factoren staan de daadwerkelijke betrokkenheid en participatie van vaders in de weg?

 

Vergeten vaders

In een Head Start-publicatie over het belang van vaderbetrokkenheid wordt een aantal mogelijke verklaringen genoemd (U.S. Department of Health and Human Services, 2004b):

  • De staf bestaat hoofdzakelijk uit vrouwen die zich kunnen identificeren en zich meer op hun gemak voelen met moeders dan met vaders.
  • Cultureel bepaalde opvattingen in de deelnemende gezinnen en bij de staf houden het idee in stand dat moeders de primaire opvoeders zijn, vooral voor jonge kinderen.
  • Sommige stafleden en ouders zullen de unieke sleutelrol van vaders in de gezonde ontwikkeling van hun kind niet goed naar waarde (kunnen) schatten.
  • Sommige stafleden denken misschien dat vaders niet meekomen omdat ze niet willen participeren.
  • Sommige personeelsleden weten gewoon niet goed hoe ze vaders bij het programma en de activiteiten kunnen betrekken, omdat werk- en benaderingswijze volledig zijn afgestemd op moeders.

 

Barrières

Fabiano (2007) noemt de volgende barrières die vaders belemmeren om ‘mee te doen’:

  • Correspondentie en met name het eerste contact (de ‘uitnodiging’) die zich uitsluitend of op de eerste plaats richten tot de moeder.
  • Het ontbreken van flexibele participatiemomenten (bijvoorbeeld alleen tijdens reguliere ‘kantooruren’ en niet ’s avonds of in het weekend).
  • Het niet betrekken van vaders bij de intake en daar in te vullen vragenlijsten en/of interviews (bijvoorbeeld geen aparte vaderformulieren, geen plaats voor een eigen handtekening van de vader).
  • Het anderszins marginaliseren van de betrokkenheid van de vader, vanaf het eerste contact[1]
  • De inhoud van het programma of de activiteiten kan voorbijgaan aan de (specifieke) behoeften, wensen en interesses van vaders.
  • Onderwerpen die zich voornamelijk richten op de (vooronderstelde) rol van moeders in gezin en opvoeding (zoals contact met de school; verzorging; regelen van kinderopvang enzovoort).
  • Het (praktisch) volledig ontbreken van mannelijke medewerkers bij het betrokken instituut (consultatiebureau, kinderopvang, peuterspeelzaal, school, hulpverlening), zowel bij het eerste contact als tijdens latere (contact)momenten.

 

Barrières beslechten

Hoe haal je deze barrières weg? Uiteraard door ze zo veel mogelijk, liefst stuk voor stuk, te elimineren, dus:

  • Nodig vaders, via correspondentie of telefoongesprekken, expliciet uit, betrek ze bij een eventueel intakegesprek en nodig ze vervolgens expliciet uit om ook daarna betrokken te blijven en te participeren. De professionals krijgen op die manier ook inzicht in de opvattingen van de vader en zijn perspectief over het gedrag en het functioneren van het kind.
  • Maak ruimte voor vaders door bijeenkomsten en activiteiten ook ’s avonds en/of in het weekend te organiseren.
  • (Enquête)formulieren en andere (schriftelijke) beoordelingen moeten door moeders en vaders onafhankelijk van elkaar worden ingevuld, zodat de opvattingen van beide ouders bekend zijn en daarmee rekening kan worden gehouden. Een groot deel van tot nu toe uitgevoerd onderzoek maakte gebruik van moeders en (overwegend vrouwelijke) professionele opvoeders als informanten. Daarom moeten meetinstrumenten als vragenlijsten en interviews worden ontwikkeld, die gevalideerd en genormeerd zijn voor toepassing bij vaders.
  • Zorg dat de inhoud (van het programma, de activiteiten) relevant is voor vaders, bijv. door het organiseren van speciale vader-kindactiviteiten (Fabiano, 2007; zie ook Phares, Fields & Binitie, 2006).
  • Verder kan worden gedacht aan het aantrekken van mannelijke professionals en, wanneer die er al zijn, hen vragen contact te leggen en om te gaan met moeders én vaders.
  • Ook afbeeldingen en beschrijvingen van vaders in nieuwsbrieven, folders, posters en ander voorlichtingsmateriaal kunnen helpen om weifelende vaders over de drempel te trekken. Een directe interventie bij medewerkers van Head Start die erop gericht was zich in te spannen om vaders en mannen te benaderen en bij het programma te betrekken bleek inderdaad een positief effect te hebben (McBride, Rane & Bae, 2001).

 

Uiteraard is het daarnaast van groot belang dat de professional de vader positief benadert en hem duidelijk maakt dat zijn betrokkenheid en participatie van groot belang zijn voor de ontwikkeling van zijn kind, en dat hij ernaar uitziet om met hem samen te werken om die ontwikkeling te optimaliseren.

 

Vaderinclusief Beleid

Een dergelijke positieve en uitnodigende benaderingswijze is in 2005 tijdens het Father Inclusive Practice Forum in het Australische Newcastle ontwikkeld en bekend geworden onder de naam Principles of Father-Inclusive Practice. Het betreft principes die professionals (leraren, pedagogisch medewerkers, hulpverleners en andere professionals) moeten hanteren om de kans te optimaliseren dat vaders ‘betrokken’ raken en ‘mee gaan doen’. Het gaat om de volgende negen principes:

1 Father Awareness: wees je bewust van (de rol van) vaders, hun betekenis en invloed op de ontwikkeling van kinderen;

2 Respect for Fathers: respecteer de beleving en ervaring(skennis) van vaders, hun (specifieke) talenten en capaciteiten;

3 Equity and Access: benader de vader als gelijkwaardige ouder en maak allerlei vormen van dienstverlening en ondersteuning voor vaders in gelijke mate toegankelijk als voor moeders;

4 Father Strengths: spreek vaders aan op hun kracht – mobiliseer hun vermogen om positief bij te dragen aan de ontwikkeling van kinderen;

5 Practitioners’ Strengths: onderstreep dat het voor professionals belangrijk is om (ook) met vaders te kunnen werken en dat daarvoor speciale kwaliteiten, vaardigheden en kennis nodig zijn;

6 Advocacy and Empowerment: benader vaders positief, empower ze in hun rol als betrokken ouder (in plaats van te focussen op interventies ter preventie van mogelijke ‘schadelijke’ invloeden);

7 Partnership with Fathers: betrek vaders als volwaardige en gelijkwaardige partners met betrekking tot hun rol in het gezin en de opvoeding van kinderen;

8 Recruitment and Training: houd bij de werving, training en ondersteuning van personeel rekening met de ‘geschiktheid’ voor het werken met vaders (zoals een meer evenwichtige sekseratio);

9 Research and Evaluation: onderzoek en evalueer of en in welke mate professionele dienstverlening erin geslaagd is vaders te betrekken en wat dat voor effect heeft gehad.

 

Een volledige beschrijving van de negen principes is te vinden via www.menage.org.au (Menage, 2015). Voor een meer directe, hands-on benadering kunnen we terecht bij Fletcher (2004) die een handboek schreef met tal van adviezen om vaders positief te benaderen en te laten participeren; en bij Swan (2003), die koos voor het oprichten van een ‘Vaderclub’ om vaders over de drempel te trekken.

 

Slotsom

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid en het gedrag van vaders van grote invloed zijn op de sociale ontwikkeling en het gedrag van kinderen. Ondersteuning door vaders, vergeleken met moeders, blijkt erg belangrijk te zijn – en dat geldt voor zonen en dochters – als het gaat om het nemen van sociale initiatieven. Met andere woorden, kinderen die zich door hun vader gesteund voelen zijn beter in staat om zich in maatschappelijke contexten buiten het gezin sociaal te gedragen. Bovendien leveren betrokken vaders een unieke bijdrage aan de schoolprestaties en het gevoel van ‘academische’competentie van hun kinderen.

     Het is daarom niet alleen achterhaald, maar ook moeilijk te verdedigen dat de overgrote meerderheid van preventie- en interventiestrategieën en andere initiatieven met betrekking tot ouderbetrokkenheid en -participatie nog altijd zo eenzijdig op moeders gericht blijft. Dat doet absoluut geen recht aan het gedeeltelijk onaangesproken potentieel van mannelijke opvoeders. Er wordt nog steeds veel te weinig gebruikgemaakt van de pedagogische capaciteiten van vaders. Het is dan ook van groot belang – en hoog tijd – om de rol van vaders als belangrijke primaire opvoeder te (h)erkennen en krachtig te stimuleren.

     In het al zo lang lopende Head Start-programma in de VS wordt dit volmondig erkend. Building Blocks for Father Involvement, Building Block 1 begint als volgt: ‘[Fathers] are the single greatest untapped resource in the lives of American children. Natural, renewable, and by and large nontoxic, they couldn’t be healthier for the country’s children. We can’t afford to let another one get away.’ (U.S. Department for Health and Human Services, 2004a).

     En ook de titel van het door Pels, Ketner en Naber (2012) gepubliceerde rapport Een vader is meer dan 100 meesters laat aan duidelijkheid niets te wensen over.

 

Samenvatting

De betekenis van vaders wordt binnen de wetenschap pas sinds kort onderkend – en daarbuiten nog lang niet voldoende. Uit onderzoek van de laatste twintig jaar komt de vader naar voren als een krachtige factor in de opvoeding. Positief betrokken vaderschap kenmerkt zich door spel(en), uitdaging, het verkennen en nemen van risico’s, aanmoediging van onafhankelijkheid en, later in de ontwikkeling, ondersteuning bij de overgang naar de wereld buiten het gezin. De unieke rol van vaders blijkt niet alleen tijdens de kindertijd, maar blijft ook belangrijk in de adolescentie en jongvolwassenheid. Het is hard nodig vaders te erkennen en krachtig te stimuleren in hun rol als belangrijke, primaire opvoeder. Het artikel eindigt met praktische tips om vaders te bereiken en te motiveren.

 

Em. prof. dr. L. Tavecchio (psycholoog) promoveerde aan de UvA op een onderzoek naar de meting en evaluatie van onderwijsgedrag. Hij werkte 31 jaar bij Gezinspedagogiek in Leiden en was van 2001 tot 2011 bijzonder hoogleraar Pedagogiek aan de UvA. Daarnaast houdt hij zich al vele jaren bezig met opvoeding en ontwikkeling van jongens en de pedagogische betekenis en rol van vaders in het (moderne) gezin.

Email: l.w.c.tavecchio@uva.nl

 

Literatuur

Abraham, E., Hendler, T., Shapira-Lichter, I., Kanat-Maymon,Y., Zagoory-Sharon, O., & Feldman, R. (2014). Father’s brain is sensitive to childcare experiences. Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS), 111 (27; July 8), 9792-9797.

Ainsworth, M.D., & Bell, S.M. (1970). Attachment, exploration, and separation: Illustrated by the behavior of one-year olds in a strange situation. Child Development, 41, 49-67.

Ainsworth, M.D., Blehar, M., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of Attachment: A Psychological Study of the Strange Situation. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

Allen, S.M., & Hawkins, A.J. (1999). Maternal gatekeeping: Mothers’ beliefs and behaviors that inhibit greater father involvement in family work. Journal of Marriage and the Family, 61 (1), 199-212.

Allen, S., & Daly, K. (2007). The Effects of Father Involvement: An Updated Research Summary of the Evidence. Ontario, Canad: Centre for Families, Work & Well-Being, University of Guelph.

 Bögels, S.M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558.

 Borghouts, S. (2010). De invloed van vaders op de sociale ontwikkeling van kinderen. Bachelorscriptie, Universiteit van Amsterdam, afdeling POWL.

 Bretherton, I. (2010): Fathers in attachment theory and research; a review. Early Child Development and Care, 180 (1&2), 9-23. 

Cabrera, N.J., Fagan, J., & Farrie, D. (2008), Explaining the long reach of fathers’ prenatal involvement on later paternal engagement, Journal of Marriage and Family, 70 (5), 1094-1107.

Deković, M., & Groenendaal, J.H.A. (1998). Vaders en vaderschap in Nederland. Kind en Adolescent, 19 (1), 218-221.

Distelbrink, M., Geense, P., & Pels, T. (2005). Diversiteit in vaderschap: Chinese, Creools-Surinaamse en Marokkaanse vaders in Nederland. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Dobbs, J., Arnold, D.H., & Doctoroff, G.L. (2004). Attention in the preschool classroom: The relationships among child gender, child misbehavior, and types of teacher attention. Early Child Development and Care, 174, 281-295.

Dumont, C., & Paquette, D. (2013). What about the child’s tie to the father? A new insight into fathering, father-child attachment, children’s socio-emotional development and the activation relationship theory. Early Child Development and Care, 183, (3-4), 430-446.

Duursma, E., Pan, B.A., & Raikes, H. (2008). Predictors and outcomes of low-income fathers’ reading with their toddlers. Early Childhood Research Quarterly, 23, 351-365.

Duursma, E. (2011). Vaders en voorlezen: Een onderzoek naar voorlezen door vaders in lage-inkomensgezinnen in de Verenigde Staten. Pedagogiek, 31 (1), 29-52.

Fabiano, G.A. (2007). Father participation in Behavioral Parent Training for ADHD: Review and recommendations for increasing inclusion and engagement. Journal of Family Psychology, 21 (4), 683-693.

Fagan, J., & Iglesias, A. (1999). Father Involvement Program Effects on Fathers, Father Figures, and Their Head Start Children: A Quasi-Experimental Study. Early Childhood Research Quarterly, 14 (2), 243-269.

Fletcher, R. (2004). Bringing fathers in handbook: How to engage with men for the benefit of everyone in the family. Newcastle, Australia: Family Action Centre, University of Newcastle.

Gaumon, S., & Paquette, D. (2013). The father–child activation relationship and internalising disorders at preschool age. Early Child Development and Care, 183, (3-4), 447-463.

Gorp, L. van  (2010). Een survey onderzoek naar vaderlijke verbondenheid met de foetus: Houdt de moeder de sleutel in de hand?  Masterproef Sociologie. Gent, België: Universiteit Gent, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen.

Grossmann, K., Grossmann, K.E., Fremmer-Bombik, E., Kindler, H., Scheuerer-Englisch, H., & Zimmermann, P. (2002). The uniqueness of the child–father attachment relationship: Fathers’ sensitive and challenging play as a pivotal variable in a 16-year longitudinal study. Social Development, 11, 307-331.

Huysmans, F. (2013). Van woordjes tot wereldliteratuur: De leeswereld van kinderen van 7-15 jaar. Amsterdam/Den Haag: Stichting Lezen/SIOB.

Lamb, M.E. (ed.) (2010). The role of the father in child development. Hoboken, NJ: John Wiley & Sons, Inc.

Majdandžić, M., Möller, E., Bögels, S., & Van den Boom, D. (2011). Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31 (1), 11-28.

McBride, B.A., Rane, T.R., & Bae, J.-H. (2001). Intervening with teachers to encourage father/male involvement in early childhood programs. Early Childhood Research Quarterly, 16 (1), 77-93.

McWayne, C., Campos, R., & Owsianik, M. (2008). A multidimensional, multi-level examination of mother and father involvement among culturally diverse Head Start families. Journal of School Psychology, 46, 551-573.

McWayne, C., Downer, J.T., Campos, R., & Harris, R.D. (2013). Father involvement during early childhood and its association with children’s early learning: A meta-analysis. Early Education and Development, 24 (6), 898-922.

Menage (2015). http://www.mengage.org.au/Work-Effectively/Father-Inclusive-Practice/Principles-Of-Father-Inclusive-Practice.aspx

Nettle, D. (2008). Why do some dads get more involved than others? Evidence from a large cohort. Evolution and Human Behavior, 29 (6), 416-23.

Newland, L.A., & Coyl, D.D. (2010). Fathers’ role as attachment figures: An interview with Sir Richard Bowlby. Early Child Development & Care, 180 (1/2), 25-32.

New Scientist (2008, 8 December): ‘Time with dad is time well spent’.

Pancsofar, N.,Vernon-Feagans, L., Odom, E., & Roe, J.R. (2006). Mother and father language input to young children: Contributions to later language Development. Journal of Applied Developmental Psychology, 27 (6), 571-587.

Paquette, D., Carbonneau, R., Dubeau, D., Bigras, M., & Tremblay, R.E. (2003). Prevalence of father-child rough-and-tumble play and physical agression in preschool children. European Journal of Psychology of Education, 18, 171-189.

Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193-219.

Paquette, D., & Bigras, M. (2010). The Risky Situation: a procedure for assessing the father-child activation relationship. Early Child Development and Care, 180, (1&2), 33-50.

Parke, R.D., Dennis, J., Flyr, M.L., Morris, K.L., Killian, C., McDowell, D.J. & Wild, M. (2004). Fathering and children’s peer relationships. In M.E. Lamb (ed.), The role of the father in child development. Hoboken, NJ: Wiley.

Pedersen, D.E., & Kilzer, G. (2013). Work-to-family conflict and the maternal gatekeeping of dual-earner mothers with young children. Journal of Family and Economic issues, 35, 251-262.

Pels, T., Ketner, S., & Naber, P. (red). (2012). Een vader is meer dan 100 meesters: Versterken van vaderschap in Amsterdam (Kenniswerkplaats Tienplus). Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Phares, V., Fields, S., & Binitie, I. (2006). Getting fathers involved in child-related therapy. Cognitive and Behavioral Practice, 13, 42-52.

Riley, R.W., & Shalala, D.E. (2000). A Call to Commitment: Fathers’ Involvement in Children’s Learning. New York: U.S. Department of Education Editorial Publications Center, and U.S. Department of Health and Human Services.

Rispens, J., Hermanns, J.M.A., & Meeus, W.H.J. (red.) (1996). Opvoeden in Nederland. Assen: Van Gorcum.

Rohner, R.P., & Veneziano, R.A. (2001). The importance of father love: History and contemporary evidence. Review of General Psychology, 5, 382-405.

Sazaki, T., Hazen, N.L., & Swann, W.B. (2010). The supermom trap; Do involved dads erode moms’ self-competence? Personal Relationships, 17, 71-79.

Swan, R. (2003). How to Increase Father Involvement at Your School: The Nuts and Bolts of Starting a Dads Club. http://www.inpathways.net/dad_club.pdf 

Tavecchio, L.W.C. (2003). Papa voedt ook op: Hoe vaders onderschat worden. In E. Hooghiemstra & M. Pool (red.), Signalement 2 – Tussen Partners: Gezamenlijke keuzen tijdens de levensloop (pp. 164-168). Den Haag: Nederlandse Gezinsraad.

Tavecchio, L. & Bos, H. (2011). Inleiding op het Themanummer ‘Vaderschap, rol van vaders in opvoeding van kinderen en diversiteit in vaderschap’ (Louis Tavecchio & Henny Bos, red.). Pedagogiek , 31 (1), 3-10.

Tavecchio, L. (2014). Betrokkenheid van de vaders. In R. Oostdam & P. de Vries (red.), Samen werken aan leren en opvoeden. Basisboek voor ouders en school (pp. 87-96). Bussum: Coutinho.

U.S. Department of Health and Human Services, Administration for Children and Families (2004a). Building Blocks for Father Involvement, Building Block 1: Appreciating How Fathers Give Children a Head Start. Arlington, VA.

U.S. Department of Health and Human Services, Administration for Children and Families (2004b). Building Blocks for Father Involvement, Building Block 2: First Thoughts on Getting Fathers Involved in Head Start. Arlington, VA.

 

 

[1] Ter illustratie: In one program evaluation, it was found that Head Start staff addressed only the mother in the intake process, even when the father was sitting right there. When asked why the father wasn’t addressed also, the staff was not aware that he was being excluded. Be sure to treat dad like a player in the game. (U.S. Department of Health and Human Services, 2004b, p. 11).