Inleiding

De introductie van EMDR voor kinderen en jongeren in de jaren negentig heeft de behandeling van getraumatiseerde kinderen in Nederland aanzienlijk verbeterd. Er is nu veel meer aandacht voor de behandeling van slachtoffers van trauma’s dan voorheen. Dit blijkt bijvoorbeeld alleen al uit het feit dat ons land inmiddels meerdere traumacentra voor kinderen telt. Maar hoe staat het eigenlijk met de aandacht voor de behandeling van de daders? Dader en slachtoffer worden veelal gescheiden behandeld. Wanneer het slachtoffer een kind is, dan wordt deze scheiding niet alleen veroorzaakt door het feit dat het verschillende problematiek betreft, maar ook eenvoudig weg doordat het kind behandeld wordt binnen de jeugd-GGZ en de (meestal volwassen) dader binnen de forensische GGZ.

     Vanuit systemisch perspectief is het eigenlijk vreemd om deze behandelingen niet op elkaar af te stemmen. Zeker in het geval van trauma’s binnen het gezin, zoals huiselijk geweld of seksueel misbruik. Het trauma beïnvloedt dan immers niet alleen de (relatie) tussen dader en slachtoffer maar iedereen in het hele systeem. Door het trauma verschuiven de verhoudingen in het gezin en komt iedereen anders tegenover elkaar te staan.

     In dit artikel beschrijven wij de behandeling van Merel, een meisje van vijf jaar dat seksueel misbruikt is door haar verstandelijk beperkte oom Peter. Ook vertellen wij over de daderbehandeling van Peter, maar bovenal laten we zien hoe de confrontatie van slachtoffer en dader de behandeling kan complemen-teren. Merel is door de kinderarts naar het Traumacentrum verwezen in verband met obstipatieklachten. Ze blijkt rond haar tweede jaar seksueel misbruikt te zijn door haar verstandelijk beperkte oom (broer van vader), die zichzelf bij de politie heeft aangegeven met behulp van zijn moeder (oma van Merel). Merel groeit op in een volledig gezin en heeft nog een broertje van drie jaar.

     De posttraumatische stressklachten (PTSS) manifesteren zich bij Merel in de vorm van ernstige obstipatie en bij periodes encopresis (in haar broek poepen). Ook de lichte gedragsproblematiek lijkt samen te hangen met het trauma. Ze voldoet niet aan alle criteria van een posttraumatische stress-stoornis, maar het valt op dat ze probeert zo min mogelijk te praten over wat ze heeft meegemaakt.

 

Behandeling van Merel met EMDR

In een aantal intakegesprekken vertelt Merel al het een en ander over het misbruik en wordt psycho-educatie gegeven, onder andere inzake de benaming van het mannelijk geslacht. Ze noemt een piemel drolletje. De therapeut legt haar uit dat zij het zelf piemel noemt en in de war raakt van het woord drolletje omdat zij dan aan poep denkt. Moeder vertelt dat Merel van hen eerst geen piemel mocht zeggen, maar ze vindt het goed dat we het nu wel zo noemen. Verbale desensitisatie is nodig om kinderen te laten merken dat over alle aspecten van het misbruik gesproken mag worden en dat de therapeuten daar niet van schrikken (Lamers-Winkelman, 2000a). Kinderen raken er zo ook vertrouwd mee om woorden die normaal als ‘vies’ worden gezien, in de therapie gewoon te gebruiken. Merel vertelt het volgende over het seksueel misbruik door haar oom:’Ik moest aan ome Peter z’n drolletje zitten, dan kwam hij steeds weer naar me toe, dat vond ik niet leuk, word ik ziek van.’

EMDR

EMDR sluit goed aan bij jonge kinderen (Schlattmann, 2006). Het kinder-protocol houdt er rekening mee dat kinderen nog moeite hebben met het verwoorden van bijvoorbeeld hun gedachten en gevoelens. Merel heeft vooral nare plaatjes in haar hoofd van het seksueel misbruik. Bij EMDR wordt gewerkt met deze plaatjes. Bij kinderen gebeurt dit middels tekeningen. Daarnaast werkt een EMDR-behandeling bij jonge kinderen meestal heel snel en dat past goed bij hun beperkte aandachtsspanne.

     Merel heeft vier EMDR-zittingen gehad, waarbij aan twee plaatjes is gewerkt. Merel vertelt het volgende over wat er is gebeurd:

Ben boven op de trap bij oma, 1 kamer, 2 kamer, 3 kamer, 5 kamer. Ik roep oma, dan komt ome Peter, oma komt niet, die is moe. Toen ging ik aan zijn drolletje komen van ome Peter, dat vond ik niet leuk. Ik riep nog een keer oma, komt ze niet. Nu komt ze wel.

Ze tekent oom Peter die met twee handen zijn piemel vasthoudt en ze tekent zichzelf die aan die piemel likt. Tijdens het verwerkingsproces tekent ze vader, die kijkt en moet zeggen dat ome Peter dat niet mag doen. In werkelijkheid was vader er niet bij. Er is waarschijnlijk al iets aan het veranderen in de manier waarop ze over het trauma denkt. Dit uit ze door vader tegen oom Peter te laten zeggen dat het fout is wat hij doet. Ze kan aangeven dat ze zich boos voelt als ze naar de tekening kijkt; maximale SUD (Subjective Units of Disturbance) score: 10. In de associaties komt ambivalentie naar voren. Ze mist oom Peter, wil naar hem toe, dingen voor hem kopen, maar de herinnering aan oom Peter is ook naar. Bij de positieve afsluiting kan ze bedenken dat ze zichzelf een heel sterk meisje vindt dat ze erover getekend en gesproken heeft.

     De volgende keer vertelt moeder dat het beter gaat met Merel. Ze luistert beter en is aanhankelijker naar moeder. Ze poept nog wel heel erg in haar broek. Ze zegt bang te zijn voor de wc, maar wilde er met moeder niet over praten. Maar wel in therapie, heeft ze tegen moeder gezegd. De therapeut sluit daarbij aan. Het is nu beter om Merel te volgen in plaats van terug te gaan naar de tekening van de vorige keer, omdat de SUD van deze eerste tekening nog niet 0 (nul) was. Het zou namelijk goed kunnen zijn dat het verwerkingsproces na de EMDR thuis is doorgegaan. In een latere zitting wordt de tekening van de eerste zitting er wel weer bij gepakt, omdat het belangrijk is dat er geen losse eindjes blijven.

     Merel vertelt: ‘De wc-bril doet pijn aan mijn billen.’ (Heeft oom Peter je pijn gedaan?) ‘Ome Peter deed me ook pijn op mijn billen.’ (Op je billen?) ‘Nee niet op mijn billen.’ Gaat dan zelf al tekenen en doet bij het vingerschildpadje voor dat hij zó zijn piemel in haar mond deed. ‘Het smaakte vies.’ Ze tekent het en vertelt: ‘Hij doet zijn broek naar beneden. Dit is zijn drolletje, piemel.’ Ze vraagt dan zelf al om de bilaterale stimulatie en vertelt dat het heel naar is om naar te kijken.

      Tijdens de associaties bij deze tweede tekening heeft Merel het vooral over smaaksensaties. Ze noemt allerlei smaken van heel vies naar steeds minder vies:‘Smaakt nog meer vies.’ (Waarnaar?) ‘Sinaasappel’ (klikjes) ‘Nog meer.’ (klikjes) ‘Niets.’ ‘Het is heel naar om naar te kijken.’ (doet haar armen heel ver uit elkaar) (klikjes) ‘Wafelkoeken, die worden zacht, dan doen ze pijn.’ (klikjes) ‘Zuur is niet lekker.’ (klikjes) ‘Piemel smaakt naar citroen, zit erin, komt eruit.’ (klikjes) ‘Appelmoes.’ (gaat onder de tafel liggen tekenen) (klikjes) (Smaakt dat wel lekker?) ‘Appelmoes, lekkere smaak.’ (klikjes) ‘Appel is lekker.’ (klikjes) ‘Kiwi is ook lekker.’ Ze ligt nu onder de tafel met koptelefoon op en tekent een kiwi. Daarna maakt ze uit zichzelf een tekening van oom Peter die op de wc moet plassen en niet in haar mond (zie volgende pagina).

     In verband met de encopresis worden na de EMDR afspraken gemaakt over een beloningssysteem. Ook wordt over de aanschaf van een kinder-wcbril gesproken en wordt psycho-educatie gegeven.

     Een paar weken na deze tweede EMDR-zitting geven ouders aan dat Merel helemaal niet meer in haar broek heeft gepoept. Moeder heeft een heel creatief beloningssysteem met Merel gemaakt: een aquarium waar steeds een visje bij mag (op een sticker of getekend) als ze op de wc gepoept heeft.

     Merel krijgt nog twee korte EMDR-zittingen, totdat de beelden geen spanning meer opleveren en ze zelf aangeeft dat het klaar is.

 

 

Van EMDR naar systeembehandeling

De EMDR-behandeling is klaar, de klachten zijn zo goed als verdwenen, dus er kan afgerond worden, maar niet alleen Merel is door het misbruik getraumatiseerd, haar ouders en grootouders ook. Door het seksueel misbruik zijn de lichamelijke en psychische grenzen van Merel overschreden, maar ook de grenzen in het gezin en de samenleving. De Preter (2008) wijst erop dat door het verschil in betrokkenheid bij het misbruik, familieleden verschillende belangen en een verschillend tempo van verwerking hebben. Merel was veel eerder dan haar ouders toe aan een gesprek met oom Peter en snapte niet waar al die volwassenen (ook de therapeuten) zo moeilijk over deden. Ze kon toch gewoon met hem gaan praten en hem uitleggen dat hij zich vergist had?

     Vanuit systemisch oogpunt kozen we voor de primair therapeutische interventie (Furniss, 1991), die als doel heeft de gezinsrelaties en de daarbij behorende dynamiek te veranderen. De gehanteerde systemische benadering bij het gezin van Merel is gebaseerd op verschillende systeemtherapeutische theorieën. Vanuit de structurele en strategische stroming wordt gekeken naar welke positie gezinsleden innemen in hun gezin. De contextuele stroming kijkt naar het spanningsveld van loyaliteiten waarin gezinsleden verstrikt kunnen raken. Het belang van autonomie en differentiatie wordt tot slot onderstreept door de ervaringsgerichte systeemtheorie. Tevens richten ervaringsgerichte gezinstherapeuten zich sterk op verbondenheid en groei (Hilleware & Sins, 2008) en zij focussen op het opheffen van emotionele blokkades in het hier en nu.

 

Systemische start met ouders tijdens de behandeling van Merel

De behandeling van een kind staat nooit op zichzelf. Hoe jonger het kind, hoe meer de ouders bij de behandeling betrokken worden. Dat geldt ook bij Merel omdat ze pas vijf jaar is. Maar het trauma heeft ook impact op ouders, en dat leidt tot verschuivingen in het systeem die ook weer Merel beïnvloeden. Het gezinsdrama dwingt de gezinsleden tot verandering en aanpassing (Berkvens & Robbe, 2008).

     In een aantal gesprekken met ouders voor de start van de behandeling is psycho-educatie gegeven over de seksuele en emotionele ontwikkeling van kinderen. Ouders kregen tevens gedragstherapeutische adviezen en uitleg over de EMDR-behandeling aan de hand van het werkboek van Lamers-Winkelman (2000a). In de ouderbegeleiding is de ouders houvast geboden en aandacht besteed aan ontschuldiging (Donk, 2008). Tevens is er een start gemaakt met een systeemgerichte benadering door middel van systemische ouder-begeleiding.

 

Ouders zijn in eerste instantie boos op Merel geworden toen ze hen vertelde over het seksueel misbruik, omdat ze haar niet geloofden en oom Peter, die het ontkende, wel hebben geloofd. Na de gesprekken met de therapeut leggen ze Merel uit dat dat stom van ze was en dat ze niet meer boos zullen worden. Voorlopig is er geen contact met oom Peter. Moeder heeft aan Merel uitgelegd dat oom Peter stout is geweest en haar daarom een tijd niet mag zien. Ouders vinden beiden dat Merel niet meer alleen met oom Peter mag zijn. Vader vertrouwt het wel als ze samen met zijn moeder (oma) bij oom Peter is. Moeder vertrouwt dat niet. Vader heeft aan Merel uitgelegd dat oom Peter zoiets nooit meer mag doen en als hij dat toch doet, dat ze dan meteen naar papa, mama, oma of opa toe moet gaan.

De onthulling van het seksueel misbruik wordt door gezinstherapeuten gezien als een proces (De Preter, 2008) en niet als een eenmalige activiteit. Doordat ouders zo loyaal zijn aan oom Peter en omdat ontkenning vaak een eerste reactie is op heftige trauma’s, geloven zij hun eigen dochter in eerste instantie niet. De basis van loyaliteit wordt door contextuele therapeuten omschreven als het verdiende vertrouwen (Van den Eerenbeemt & Oele, 1991). Doordat vader zich altijd enorm verantwoordelijk voor zijn verstandelijk beperkte broer heeft gevoeld, is hij nog loyaler met deze broer dan anders het geval was geweest. Ouders stonden na de onthulling van Merel voor de keuze: ben ik loyaal aan Peter of aan Merel? De existentiële loyaliteit van vader aan zijn familie is sterker dan de verworven horizontale loyaliteit van moeder aan haar schoonfamilie; hierdoor heeft vader nog meer last van een loyaliteitsconflict dan moeder. Voor therapeuten is het principe van meervoudige partijdigheid bij een systemische benadering van trauma een extra uitdaging, omdat seksuele trauma’s bij therapeuten vaak heftige reacties oproepen. Handhaving van de meervoudige partijdigheid is van essentieel belang om het systeem te kunnen helpen met de verwerking (Donk, 2008).

 

Structurele en contextuele gezinstherapeutische veranderingen

Vader vertelt dat hij zich altijd erg verantwoordelijk heeft gevoeld voor zijn broer, die verstandelijk beperkt is. In het gezin draaide veel om de zorgen voor Peter, waardoor er soms te weinig oog voor vader was. Vader is hierdoor op jonge leeftijd al geparentificeerd. Hij moest sommige dingen zelf zien te rooien, zoals hoe om te gaan met gepest worden op school.

Tijdens de ouderbegeleidingsgesprekken realiseert hij zich dat hij meer verantwoordelijkheid voor zijn broer heeft gekregen dan passend was voor zijn leeftijd. De loyaliteit naar zijn broer was altijd heel groot, dat maakt het nu extra lastig dat diezelfde broer hem nu voor zijn gevoel zo’n hak zet, terwijl hij altijd voor hem heeft klaargestaan. Deze verbondenheid met het ouderlijk gezin is blijven bestaan; ook na zijn huwelijk, toen hij zelf vader werd.

     In de gesprekken met ouders samen, maar met name in de gesprekken met vader alleen, na afronding van de therapie van Merel, lukt het vader om het drama dat zich in zijn gezin heeft voltrokken te gebruiken om zich meer los te maken van zijn gezin van herkomst. Het gezin was een kluwengezin en erg op elkaar gericht, relatief afgesloten van de buitenwereld. Voor kinderen uit kluwengezinnen is het vaak extra moeilijk om zich los te maken, hun eigen leven te gaan leiden. Door zijn verantwoordelijkheid voor zijn gehandicapte broer was het voor vader nog moeilijker..

Toen vader hoorde dat Merel was misbruikt door zijn broer, voelde hij dat zij alles voor hem is en nam hij afstand van zijn broer, waarna hij lange tijd heel erg boos is geweest over wat Peter zijn dochtertje heeft aangedaan.

Na het gesprek met oom Peter en Merel in aanwezigheid van ouders en therapeuten (zie later) zien we dat vader nu degene is die het contact met zijn familie afhoudt. Hij geeft aan dat hij niet goed weet welke vorm hij daarvoor moet vinden. Hij is bang dat moeder hem disloyaal aan hun gezinnetje zal vinden als hij weer het contact aangaat. Moeder en Merel zeggen beiden dat ze het oké vinden als er weer contact is, maar moeder is wel bang dat ze dan in een ‘sneltrein’ komen. Moeder voelt hier waarschijnlijk heel goed de krachten aan die aan vader trekken om hem weer terug in het kluwengezin te trekken. Gezinnen hebben altijd de neiging om terug te keren naar de gezinshomeostase en om transformatie (in dit geval de losmaking van vader) tegen te gaan.

     Een half jaar na afsluiting van de behandeling gaat het met Merel heel goed. Ze heeft geen klachten meer. Vader zoekt nog naar zijn nieuwe rol – in zowel zijn gezin van herkomst als in zijn eigen gezin. Het trauma is voor ieder gezinslid ingrijpend geweest en heeft voor enorme systemische verschuiving gezorgd. Een valkuil van een individugericht protocol als EMDR is dat er te weinig naar de gezinsinvloeden gekeken wordt. In het geval van Merel zou de behandeling meestal na de EMDR afgesloten zijn of anders in ieder geval na het gezamenlijke gesprek met oom Peter en de evaluatie daarvan. Wanneer vader niet geholpen zou zijn met de gezinsvraagstukken waar hij mee worstelde, dan zou het heel goed kunnen dat het vader niet was gelukt om zich meer los te maken van zijn gezin van herkomst en daarmee Merel weer te snel en te vaak met oom Peter had geconfronteerd. Waarschijnlijk zou moeder hier een stokje voor gestoken hebben, maar dan zouden vader en moeder waarschijnlijk veel spanningen in hun relatie hebben ervaren met alle gevolgen van dien.

     Een half jaar na afronding van de behandeling van Merel geeft vader aan dat hij graag nog een paar gesprekken wil hebben over zijn rol in zijn huidige gezin en in zijn gezin van herkomst; onderwerpen waar we het al eerder in de ouderbegeleiding over hebben gehad. In deze gesprekken wordt vader zich bewust van zijn schuldgevoel jegens Peter, omdat hij zijn gehandicapte broer naar zijn gevoel in zijn puberteit te veel in de steek heeft gelaten en niet steeds op sleeptouw heeft willen nemen. In deze gesprekken komt de therapeut middels een metafoor tot een nieuwe rol voor vader, die van ‘verkenner’. Hij kijkt of de kust veilig is in zijn gezin van herkomst. Hij begrenst zijn moeder, die iedereen anders op de ‘sneltrein’ uitnodigt. Vader kan in deze gesprekken rouwen over het verlies van de oude gezinssituatie en zich realiseren dat het nooit meer hetzelfde zal worden, hoe graag hij dat ook zou willen. Hij gaat zelf als ‘verkenner’ een gesprek met Peter aan. In dit gesprek betuigt Peter nog een keer huilend veel spijt en kan vader hem zeggen dat hij ook spijt heeft dat hij hem toen hij een puber was in de steek gelaten heeft.

     Moeder geeft aan dat ze het gevoel heeft dat ze een andere man heeft teruggekregen. Hij is voor haar meer ‘man’ geworden. Hij schermt haar en Merel voldoende af van zijn gezin van herkomst. Hij neemt meer verantwoordelijkheid en initiatieven.

 

Ervaringsgerichte gezinstherapeutische veranderingen en belang van meerzijdige partijdigheid

Traumatische ervaringen roepen zeer heftige emoties op, vooral inter-menselijke trauma’s en in het bijzonder seksueel misbruik binnen het gezin. Donk (2008, p 528) zegt hierover: ‘een belangrijk effect van intermenselijke trauma’s is de vernietiging van het geloof en het vertrouwen zichzelf te kunnen zijn in relatie tot anderen. Dit kan leiden tot heftige emoties als angst, woede en depressie’. De verbondenheid in het gezin wordt enorm op de proef gesteld. In alle gezinnen speelt de existentiële dynamiek van verbondenheid en autonomie. Deze dynamiek komt na een trauma dat zich binnen het gezin heeft afgespeeld ernstig onder druk te staan.

     In de ervaringsgerichte therapie gaat het altijd om de persoonlijke ontmoeting tussen therapeut en cliënt. Ervaringsgerichte gezinstherapeuten hebben een onwrikbaar geloof in de krachten en groeimogelijkheden van mensen en families (Hillewaere & Sins, 2008). Het gezin van Merel riep dat geloof door hun oprechte, betrokken en positieve veerkrachtige houding meteen op, zowel bij de therapeut die met ouders en Merel werkte als bij de therapeuten die met oom Peter werkten. Het is in de ervaringsgerichte gezinstherapie met name belangrijk dat gezinsleden eerlijk met elkaar communiceren over al hun gevoelens en gedachten, zonder elkaar te sparen. Het is van belang om emotionele blokkades op te heffen en gevoelens toe te laten. Hierbij wordt door sommige experiëntieel en narratief werkende therapeuten veel gebruik gemaakt van symbolen en metaforen om ook in contact te komen met de meer onbewuste gevoelens. Bij het werken met de ouders van Merel werd van verschillende metaforen gebruik gemaakt, waaronder die van de ‘sneltrein’ en die van de ‘verkenner’.

     Als therapeut is het belangrijk om meerzijdig partijdig te zijn. Dat wil zeggen dat de therapeut binnen de familiecontext voor iedereen advocaat is: niet uitsluitend voor de aanwezige gezinsleden, maar ook voor de afwezige. In het geval van Merel en haar ouders was het voor de therapeut dus niet alleen belangrijk om veelzijdig partijdig te zijn met Merel en haar ouders maar ook met oom Peter, opa en oma. Daarnaast is neutraliteit van belang: de therapeut zorgt ervoor om niet ingezogen te worden in het spel van het gezin door tegenover iedereen in het gezin een zelfde afstand te houden en op metaniveau te blijven (Rober, 2008).

     Met behulp van de therapeut kan vader naar moeder uitspreken dat hij denkt dat moeder aangifte wilde doen. Moeder kan aangeven dat zij dat helemaal niet nodig heeft gevonden, omdat oom Peter zichzelf al heeft aangegeven en behandeling heeft gezocht. Moeder wil pertinent niet dat Merel contact heeft met oom Peter. Vader vindt het overdreven, hij kan zich (of wil zich) geen recidive voorstellen. Met behulp van de therapeut kan vader gaan inzien dat hij de beslissing over wel of geen aangifte en wel of geen contact aan moeder uitbesteedt, uit loyaliteit met zijn familie.

     Als therapeut help je de ouders om het verschil te zien tussen begrijpen waarom oom Peter Merel misbruikt heeft en het afkeuren van het misbruik (De Preter, 2008). In het proces om Peter te kunnen begrijpen vraagt vader zich bijvoorbeeld af of zijn broer pedofiel is. Er is namelijk ook kinderporno op zijn computer gevonden.

     Ouders lijken regelmatig te polariseren. Moeder is heel erg boos op oom Peter en ook op oma. Zij lijkt in eerste instantie alle boosheid en negativiteit naar het ouderlijk gezin van vader voor haar rekening te nemen. Vader kan dan haast niet anders, vanuit gezinstherapeutisch oogpunt, dan hen verdedigen. De therapeut laat ze inzien dat ze ieder een kant van dezelfde medaille voor hun rekening nemen. Inmiddels lukt het Merel sneller dan haar ouders om beide kanten van de medaille te zien. Zij laat in de therapie merken dat ze worstelt met haar ambivalente gevoelens naar oom Peter en dat ze hem enerzijds niet wil zien, maar hem anderzijds mist.

     In een later stadium krijgt vader ook meer ruimte voor de boosheid op zijn broer en op zijn moeder omdat ze zijn broer altijd de hand boven het hoofd houdt.

     Voor beide ouders lucht het op om te kunnen praten over hun schuldgevoelens omdat ze Merel niet eerder hebben geloofd. Dit maakt moeder onzeker over haar moederschap. De therapeut is heel bevestigend naar moeder. Ze benoemt regelmatig moeders grote betrokkenheid, veel lol, humor en creativiteit in haar manier van opvoeden. Vader schaamt zich tegenover moeder dat het van zijn familie komt. Hij had gehoopt om haar het perfecte gezinnetje te kunnen bieden.

     Ook wordt er gesproken over schuld en verantwoordelijkheid, bijv. naar oma, die een keer meekomt en heel boos is op haar zoon. De therapeut legt uit dat Peter zelf schuldig is aan wat er is gebeurd, dat zij geen schuld heeft en er niet verantwoordelijk voor is. Zij kan er niets aan doen dat ze slechthorend is. Zij is er echter wel verantwoordelijk voor dat ze het niet eerder verteld heeft toen zij het gehoord had van Peter. Duidelijk wordt dat dat te maken heeft met haar angst voor de boosheid van opa. Moeder is bij dit gesprek tussen oma en de therapeut aanwezig en na dat gesprek gaat moeder weer voor het eerst sinds het uitkomen van het seksueel misbruik met Merel bij oma eten.

     Met behulp van de therapeut kan moeder aan vader vragen of hij wil zorgen dat ze niet in een ‘sneltrein’ belanden, of hij haar en Merel wil beschermen en oma wil begrenzen. Voor vader is het een belangrijk leerpunt om zijn grenzen aan te geven naar zijn moeder, om zijn zelfstandigheid te behouden en niet weer teruggetrokken te worden in het kluwengezin waar hij uitkomt.

 

Behandeling van oom Peter

De werkzame ingrediënten van de daderbehandeling

‘Ik denk dat ik seksueel misbruikt heb bij mijn nichtje en wil dat het nooit meer gebeurt.’ Peter is begin twintig en heeft zich met hulp van zijn persoonlijk begeleider aangemeld voor groepsbehandeling voor licht verstandelijk beperkte plegers van seksueel misbruik. Hij woont begeleid zelfstandig en werkt in een beschermde werkvoorziening. Voor de start van de behandeling is Peters seksualiteitsbeleving in kaart gebracht met de competentie lijst seksualiteit (CLS) en de SKAVE. Ook is inzicht verkregen in de aansturende en in standhoudende factoren die het delictgedrag tot gevolg hebben gehad. Het is van belang in kaart te brengen waarom iemand op dat moment op die plaats tot het seksuele delict komt. Zo kan antwoord worden verkregen op de vraag hoe herhaling kan worden voorkomen (Bruinsma, 1996).

     De behandeling heeft plaats in een doorlopende groep. Dat wil zeggen dat de jongens tussentijds kunnen in- en uitstromen. In de groep zitten minimaal drie en maximaal vijf jongens die qua intelligentie, probleemgedrag en sociale vaardigheden niet al teveel van elkaar verschillen. De basis van de therapie ligt in het Terugval Preventieprogramma (TVP). De werkzame onderdelen van dit programma zijn: angermanagement, cognitieve herstructurering van seksueel delinquente kronkelredeneringen, seksuele voorlichting en sociale vaardigheden. Er wordt gewerkt met dramatherapie en verschillende rollenspelen omdat het gaat om jongens met een lichte verstandelijke beperking waarbij ervaringsgericht leren belangrijk is. De jongens/mannen komen twee keer per week bij elkaar. Een dagdeel terugvalpreventiegroep en een dagdeel sociale vaardigheden en seksuele voorlichting. In de behandeling speelt het aspect veiligheid een belangrijke rol. Voordat er sprake kan zijn van interne veiligheid ligt een belangrijk rol weggelegd voor de omgeving die zal fungeren als extern geweten en daarmee recidive helpt voorkomen.

 

Terugvalpreventie

Delicten kennen een geleidelijk verloop. Plegers van seksueel misbruik geven vaak te kennen dat het misbruik hen als het ware is overkomen. Zo kan de pleger zich profileren als slachtoffer van de omstandigheden. Binnen de TVP-methode wordt gesproken over een terugvalketen, waarin cognitieve, affectie en gedragsmatige factoren de keten tot het delict vormen. Het doel van de TVP is deze factoren op te sporen en vervolgens in te grijpen in de keten, waardoor recidive kan worden voorkomen. De dader moet zich bewust gaan worden van deze keten. Hij moet leren gevoelens te differentiëren en ze te onderscheiden van gedachtes en gedragingen. Bij cliënten met een verstandelijke beperking wordt de TVP aangepast. Het is bij deze doelgroep van belang de informatie te doseren, visueel te ondersteunen en zo concreet mogelijk te houden. De stof moet veel en in verschillende contexten worden herhaald. (Grijpma & Spanjaard, 2004)

     Met behulp van de misbruikketen worden gebeurtenissen, gedachtes, gevoelens, gedrag en goedpraters (5G’s) uit elkaar gerafeld. Peter moet op die manier zicht gaan krijgen op de uitlokkende en in stand houdende factoren die tot het delict hebben geleid. Peter heeft zich in zijn leven vaak gekleineerd gevoeld. Zo wordt hij op zijn werk door collega’s en zijn baas uitgescholden voor dommerd en meisjes wijzen hem af (Gebeurtenis). Peter voelt zich dan vernederd (Gevoel). Vrouwen zijn altijd onbereikbaar en wijzen hem in zijn ogen ook al af door hun gedrag, houding of blik. Hierdoor bevestigen zij voortdurend zijn gevoel van disfunctioneren en onhandigheid. Peter is ervan overtuigd dat de afwijzingen te maken hebben met zijn verstandelijke beperking, ‘ik ben dom en niet de moeite waard’ (Gedachte). Zijn verlangen naar een vriendin wordt zo groot dat hij regelmatig droomt en fantaseert over meisjes die hij op straat tegenkomt, meisjes zonder verstandelijke beperking. De fantasieën zijn ook seksueel geladen. Het hebben van een normaal begaafde vriendin lijkt het enige bewijs voor hem te zijn dat hij geslaagd is in het leven en normaal is. Door de mislukervaringen is hij zich zenuwachtig gaan voelen in het bijzijn van meisjes. Gevoelens van machteloosheid, boosheid, onmacht en eenzaamheid komen dan naar boven. Seksualiteit blijkt een belangrijke uitlaatklep om de opgelopen spanningen te kanaliseren, maar seksualiteit staat ook voor het hebben van een partner. Om de seksuele spanning te ontladen bezoekt Peter prostituees. Maar ook surft hij regelmatig op het internet (Gedrag). Zo komt hij ook terecht op kinderpornosites, die daarna ook bewust door hem worden bezocht. Deze specifieke internetsites prikkelen zijn fantasie over het hebben van seksueel contact met een kind.

     Hij heeft een goed contact met zijn nichtje Merel. Ze mogen elkaar graag en hij past vaak op als zij bij zijn moeder logeert. Hij krijgt fantasieën over seksueel contact met haar. Zo verandert het contact van hem met zijn nichtje van een normaal affectief contact in een geseksualiseerd contact (Gedrag). Een contact waarin Peter de baas kan zijn en macht kan ervaren (Gevoel). Peter plant dit contact, omdat hij doelgericht bij zijn moeder de kinderpornosites bezoekt wanneer Merel bij zijn moeder verblijft. Hij weet dat hij dan opgewonden raakt en hij heeft van tevoren bedacht wat hij daarna met zijn nichtje wil gaan doen. Achteraf rechtvaardigt hij zijn gedrag, door tegen zichzelf te zeggen dat zij het ook wel wilde (Goedprater). Hier maakt Peter een bewuste misinterpretatie van het gedrag van Merel. Immers, zij heeft, in de gedachte van Peter, niet actief nee gezegd en hem laten begaan. Peter vergeet dat hij zijn macht over Merel aan het misbruiken is. Echter hierna is er wroeging gekomen en schaamte. Peter heeft aan zijn moeder over het misbruik verteld en gezegd dat hij hulp nodig heeft. Hierdoor is het mogelijk geweest om actief hulp te zoeken.

 

Veiligheid: Het mobiliseren van externe controle en coaching

Ten tijde van de behandeling is Peter woonachtig in een gezinsvervangend tehuis. Naast de therapeutische groep moet de begeleiding daar zorgdragen voor de externe beveiliging, extern geweten. Peter mag voorlopig geen contact hebben met zijn nichtje, noch met haar vader en moeder. Peter moet inzicht krijgen in zijn gedrag om te voorkomen dat hij recidiveert. Merel moet beschermd en veilig de traumabehandeling kunnen volgen. Om te voorkomen dat Peter opnieuw porno gaat kijken (wat actief seksueel gedrag uitlokt) heeft hij op zijn kamer geen eigen computer of internetverbinding. Hij mag alleen onder toezicht van begeleiding gebruik maken van de computer.

     Uit het delictscenario is gekomen dat Peter moeite heeft om met negatief geladen emoties om te gaan die worden veroorzaakt door spanningsvolle situaties. Daarom praat de begeleiding dagelijks met Peter over de gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt en welke spanningen dit bij hem heeft opgeroepen. Het ondersteunt het groepstherapeutisch proces waarin geleerd wordt negatieve gedachtes te herlabelen en om te zetten in positieve gedachtes. Immers Peter heeft moeite om te gaan met spanningsvolle situaties en de bijbehorende emoties te reguleren. Het kunnen delen van zijn gevoelens blijkt een belangrijke stap tot emotieregulatie en het herlabelen van zijn negatieve gedachtes en helpende gedachtes te gaan formuleren. Hij leert ook actief naar oplossingen te zoeken in een veilig kader. In de behandeling is de samenwerking van de therapeut met de omgeving dus van essentieel belang. Regelmatig vindt daarom overleg plaats tussen de therapeuten en de woonbegeleiding.

 

Het vergroten van de kennis over seksualiteit en leeftijdsadequaat gedrag

Voorlichting, voor zover deze gegeven is, is meestal niet begrepen of onthouden. Het gebruik van porno is bij zwakbegaafden vaak wijd verbreid. Zij zijn minder in staat de uitvergroting van seksualiteit in de porno te zien en te corrigeren. Er is vaak sprake van veel misverstand en sterke verhalen. Leeftijdsadequaat seksueel gedrag is vaak onvoldoende geleerd. Hierdoor zijn zij minder in staat om grenzen van zichzelf en anderen te herkennen. Het seksuele gedrag is vaak niet aangepast en eerder driftmatig en ongeremd. Lichamelijke opwinding in het algemeen wordt snel seksueel vertaald.

     Tijdens de seksuele voorlichting wordt gewerkt aan het vergroten van de seksuele kennis en wordt dieper ingegaan op seksueel gewenst en ongewenst gedrag. Het beeld van seksualiteit wordt bijgesteld volgens meer algemeen maatschappelijke waarden en normen. In de training worden verschillende strategieën toegepast en materialen gebruikt. De leerstof moet in kleine stappen worden aangeboden. De kans op het begrijpen en beklijven van de informatie is zo het grootst.

 

Het leren van sociale vaardigheden

Peters behandeling vindt plaats in een doorlopende behandelgroep. De corrigerende rol van groepsgenoten die al langer in behandeling zitten kan voor een nieuwkomer extra confronterend zijn. Maar de onderlinge herkenning werkt ook steunend en motiverend. Deelnemers zien verandering van het gedrag bij hun groepsgenoten, identificeren zich met elkaar en herkennen gevoelens, gedachten en gedrag bij de anderen (‘ik ben niet de enige’). Hierdoor is het ook makkelijker om elkaar aan te spreken op het gedrag Daarnaast leren deelnemers ook van elkaar bij de sociale vaardigheidstraining en vergroten ze het inlevingsvermogen in de ander. Nadruk ligt bij de sociale vaardigheidstraining vooral ook op de toepassing van het geleerde in de praktijk. Hiervoor wordt opnieuw het netwerk ingeschakeld, zodat het huiswerk samen met begeleiding kan worden geoefend.

 

Aanbrengen van interne beveiliging, controle over het eigen ik door het vergroten van de competenties en het versterken van het gevoel van eigenwaarde

Als doel wordt gesteld om Peter op een gezonde manier uiting te laten geven aan zijn emoties; zicht te krijgen op de onderliggende emoties bij problemen, en om verbinding te leggen met zijn disfunctionele gedachtepatronen en schema’s, waardoor gedragsverandering kan optreden. De lijdensdruk is hoog, er is sprake van schaamte en machteloosheid, angst voor controleverlies en een zeer lage zelfwaardering. Het verlies van belangrijke contacten met zijn familie confronteren hem dagelijks met zijn daad. Het vermijden van negatieve gevoelens is sterk. Wil behandeling slagen dan is het essentieel de vermijding van deze gevoelens te doorbreken. Het ombuigen van Peters disfunctionele schema’s (Klosko & Young, 2003) heeft veel tijd gevergd. De schema’s kunnen het beste omschreven worden als ‘filters’, waarmee mensen de wereld om zich heen interpreteren. Voor Peter speelden twee schema’s een belangrijke rol: minderwaardigheid en schaamte: men voelt zich innerlijk onvolkomen en slecht en zodra anderen hem beter leren kennen, zullen zij dit ontdekken en hem afwijzen; en sociaal isolement: men voelt zich geïsoleerd van de rest van de wereld en anders dan andere mensen. Klosko en Young (2003) noemt drie copingstrategieën hoe de cliënt met zijn schema om kan gaan. Ten eerste zich eraan overgeven (dan wordt de emotionele pijn direct gevoeld), ten tweede het vermijden van situaties, zowel passief als actief, die het schema kunnen oproepen, en als derde overcompensatie: het tegenovergestelde gedrag wordt vertoond.

     Peter had vooral een vermijdende coping en soms ook overcompensatie. Er komen binnen de therapie vaak heftige emoties naar boven, omdat het duidelijk wordt voor Peter dat traumatische gebeurtenissen in het verleden mede hebben gezorgd voor zijn slechte zelfbeeld. Daarnaast heeft Peter zijn verstandelijke beperking nooit kunnen accepteren, waardoor hij aan zichzelf te hoge eisen is gaan stellen. Hij heeft zich door zijn vader nooit begrepen gevoeld en heeft voor zijn gevoel niet aan de verwachtingen van zijn vader kunnen voldoen. Op school is hij veel gepest. Nieuwe pestervaringen op zijn werk en de afwijzingen door meisjes bevestigen zijn zelfbeeld dat hij er niet toe doet en een mislukking is. Hij doet erg zijn best om zijn negatieve gevoelens hierover te onderdrukken en kan boos en agressief reageren als je doorvraagt. Het is dus zijn manier om het onderliggende gekwetste gevoel en zijn negatieve zelfwaardering niet te bespreken. Hij vindt zichzelf dom, voor hem de betekenis van een verstandelijke beperking. Het seksueel misbruik heeft hem gemaakt tot een echt slecht mens. Aan slechte mensen is naar zijn mening niets meer te doen.

     De overcompensatie komt naar de oppervlakte wanneer de therapeuten hem moeten confronteren met zijn gedrag en de onderliggende problematiek. Dan wapent Peter zich door zich stoer en macho achtig te gedragen. Hij kan zich dan ook intimiderend en agressief opstellen. Het afvloeien van de agressie brengt altijd veel verdriet naar boven, waardoor er ruimte komt om het met hem te hebben over de traumatische gebeurtenissen. De exposure vindt plaats met behulp van dramatechnieken en rollenspelen, omdat Peter daardoor makkelijker in contact kan komen met zijn innerlijke belevingswereld. Hierdoor is hij langzaam in staat over zijn trauma’s te praten en deze te delen met zijn groepsgenoten. Bij hen vindt hij herkenning en erkenning, waardoor Peter langzaam leert op een andere manier naar zichzelf te kijken en ook zijn verstandelijke beperking te accepteren Door uitleg te krijgen over de cognitieve driehoek leert Peter inzien dat zijn agressieve gedrag een manier is om zijn onderliggende angsten niet te voelen en zich machtig te voelen. De acceptatie van zijn verstandelijke beperking zorgt ervoor dat hij minder hoge eisen aan zichzelf gaat stellen. Hierdoor lukt het hem een baan op zijn niveau te accepteren en ook op relationeel gebied meer te zoeken naar een gelijk-waardige partner. Peter blijkt een aantal jaren later zelfs getrouwd te zijn. Door met andere, nieuwe rollen te oefenen leert Peter ook vanuit een ander perspectief te kijken en handelen. Dit vergroot zijn sociale vaardigheden en inlevingsvermogen. Hij kan anderen vertellen over zijn delict en zijn gevoelens, gedachtes en goedpraters voor, tijdens en na het delict verwoorden. Ook kan hij zich verplaatsen in Merel. Hij laat dit zien door een persoonlijke brief aan haar te schrijven waarin hij vertelt dat hij spijt heeft en zich schaamt.

     Het bespreekbaar maken van zijn angsten, het accepteren van zijn verstandelijke beperking en het aanleren van een nieuwe coping zijn de belangrijke pijlers geweest in de behandeling, omdat hierdoor de angel uit zijn misbruikketting kon worden gehaald. Door het bespreken van de onderliggende trauma’s en het verwerken hiervan heeft hij een betere zelfwaardering gekregen en is hij zich gaan richten op zijn vaardigheden in plaats van voortdurend te letten op wat niet mogelijk was. Er kan een nieuwe succesidentiteit ontstaan, ‘the new me’ (Haaven & Colemann, 2000) die afgezet wordt tegenover ‘the old me’. Vanuit deze positieve benadering is het ook gemakkelijker het geleerde vast te houden.

De confrontatie

Zowel Merel, ouders als Peter worden zorgvuldig voorbereid op de confrontatie met elkaar. Dit is alleen mogelijk, omdat Peter in staat is geweest om zijn verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden en zich in te leven in de gevoelswereld van zijn nichtje. Zowel Merel als Peter heeft aangegeven weer contact te willen. Voor Peter was het contact met zijn nichtje en zijn broer en schoonzus erg belangrijk. Nog niet eerder heeft hij zijn spijt kunnen betuigen. Peter heeft verschillende opdrachten gekregen om te tonen dat hij vanuit het gevoelsleven van zijn nichtje naar zijn gedrag kon kijken. De therapeut moet zo goed als zeker weten dat de pleger in staat is om zich volledig ten dienst te kunnen stellen aan het slachtoffer. Dat tijdens de confrontatie niet opnieuw het slachtoffer wordt getraumatiseerd omdat de pleger wederom woorden gebruikt die de schuld bij het slachtoffer legt. Het is van belang dat Peter de pijnlijke vragen van Merel en haar ouders kan beantwoorden. Binnen de therapie krijgt Peter de opdracht een brief te schrijven aan zijn nichtje en haar ouders.

Ik zit er erg mee met wat (ik) gedaan heb met Merel. Daarom wil ik (het) goed maken. Ik zal eerlijk antwoord geven. Ik ben (er) bang voor dat (ik) jullie niet meer zien zal. Ik schaam me en spijt me en dit wil niet gebeuren meer en nooit meer. Je mag mij alles vragen. Ik zal eerlijk antwoord geven. Ik heb erge spijt. Ik snap dat je bang bent. Ik ga er voor zorgen dat ze niet bang voor mij hoeft te zijn. Ik zorg er voor dat ze nooit alleen met mij is, altijd iemand erbij is.’ (opgetekend door therapeut).

 

Gesprek ouders met Peter

Aan de ouders wordt uitleg gegeven over de gedachtewereld van Peter en over de determinanten van zijn delictketen. Het blijkt van belang om de moeder van Merel ruimte te geven voor haar emoties. Ze uit haar boosheid en verwarring: ‘Het is smerig en fout wat je hebt gedaan!! Ik ben in de war: je was altijd mijn fatsoensrakker en nu dit. Je hebt mijn vertrouwen enorm geschaad, je hebt gelogen, zo erg dat we onze eigen dochter niet geloofden.’ Ook vader uit zijn verwarring en vraagt zich ook af of hij zelf iets anders had moeten doen.

     Het gesprek zorgt voor meer begrip van ouders voor Peter. Beiden hebben zelf een pestverleden en begrijpen het mechanisme. Moeder is zich gaan realiseren dat ze de verstandelijke beperking van Peter bagatelliseerde. Ze merken allebei dat het gesprek hen veel heeft opgeleverd. Het voelt goed dat ze hun emoties en hun kant van het verhaal tegenover Peter hebben kunnen uiten en het helpt dat ze hem nu beter begrijpen. Ze gunnen Merel ook een gesprek met oom Peter en vinden het fijn als we in de therapie de brief van hem aan haar voorlezen. Merel wil graag een reactie terugschrijven.

 

Ome Peter ik mis jou wel. Ik vind het niet zo leuk dat je die piemel in mijn mond gedaan hebt. Ome Peter ik roepte oma niet jou. Ik vind het echt niet leuk dat jij je piemel in mijn mond doet, echt niet. Ik vind het geen grapje. Ik moest een beetje huilen toen je die piemel gedaan had. Ik vind het leuk om met jou te voetballen maar soms kan ik niet, maar soms moet ik naar school.’

 

 

Gesprek met oom Peter en Merel

Merel zegt dat ze alleen met oom Peter wil praten, maar ouders en therapeut vinden dat geen goed idee. Het is belangrijk om zo’n gesprek in een veilig kader te zetten, zodat alle partijen weten dat er bescherming en controle is. Daarbij kan het gesprek worden bijgestuurd indien nodig. Op het beslissende moment wordt Merel toch bang en kruipt bij haar vader op schoot. Ze wil door een raam kijken hoe hij binnen komt lopen. Ze heeft hem heel lang niet gezien op twee keer in het winkelcentrum na. Ook als oom Peter binnenkomt, blijft ze helemaal tegen vader aangekropen op schoot zitten en kijkt haar oom in eerste instantie niet aan. Oom Peter geeft aan heel veel spijt te hebben. Hij zegt sorry en moet huilen. Therapeut vraagt Merel om te kijken en vraagt aan oom Peter of hij de brief van Merel gelezen heeft. Hierop antwoordt hij dat hij het heel erg vindt om te moeten lezen dat Merel het naar heeft gevonden van de piemel in de mond. Ook zegt hij dat hij het fijn heeft gevonden om te horen dat ze hem mist. Hij mist haar ook en vertelt over zijn therapie. Hij heeft ook getekend in zijn therapie. Merel wil dan haar tekeningen wel laten zien, maar vraagt de therapeut om erbij te vertellen. Het lijkt een eye-opener voor oom Peter dat Merel door het misbruik in de war is geraakt met betrekking tot zindelijkheid. Hij weet dat zij een piemel drolletje noemde. Merel vraagt of ze de laatste tekening die ze in de therapie heeft gemaakt voor oom Peter mag kopiëren zodat hij goed kan onthouden dat hij op een wc moet plassen en niet zijn piemel in haar mond moet doen. Het gesprek wordt afgesloten met een spelletje, waarbij Merel wint van oom Peter. Merel komt dan steeds meer los en geeft oom Peter bij het afscheid een hand.

     Bij een volgend gesprek vertellen moeder en Merel dat Merel heel blij is dat ze oom Peter heeft gezien, maar dat ze het ook heel raar vond. Ze wil hem niet meteen weer zien. Ze heeft de dag na het gesprek een forse terugval in zindelijkheid gehad, maar dat is bij een dag gebleven. Moeder kan er nu ook een streep onder zetten doordat oom Peter goed zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en de schuld volledig op zich neemt.

 

Belang van gesprek tussen dader en slachtoffer

Voor dader en slachtoffer kan een confrontatie heel helend zijn. Het kan angsten weer binnen juiste proporties terugbrengen (als Merel oom Peter in het winkelcentrum zag dan reageerde ze daar extreem angstig op). Een confrontatie kan werken als een ritueel waarmee een streep onder het trauma gezet kan worden. Het trauma zal altijd doorwerken, maar symbolisch kan de verwerking ervan min of meer afgerond worden door het gesprek. Het is belangrijk om een goede inschatting te maken of een dergelijke confrontatie haalbaar is, daar de eventuele weigering van een dader om daaraan mee te werken extra schade aan het slachtoffer kan toebrengen. Zo’n weigering kan zorgen voor secundaire victimisatie: het slachtoffer voelt zich opnieuw slachtoffer (Hissel e.a., 2006).

     Tijdens een gesprek tussen dader en slachtoffer kan de dader zijn schuld en spijt betuigen en verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedrag. Hiermee bekent en erkent hij het delict als het zijne. Daarnaast is het van belang dat hij kan luisteren naar het slachtoffer en diens gevoelens kan herkennen en erkennen, zowel die tijdens het misbruik als die erna. Hij kan laten zien dat hij de directe verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt en dat het slachtoffer geen enkele schuld treft. Voor het slachtoffer is dat een belangrijke erkenning van alle pijn en verdriet.

     Pemberton (2006) legt een relatie tussen kenmerken van het slachtofferschap en de te bereiken resultaten met herstelgesprekken. De mate waarin het slachtoffer in staat is om te gaan met angst en woede is bepalend voor de verwerking van het trauma. Het positieve resultaat van een confrontatie tussen dader en slachtoffer hangt er ook van af of het slachtoffer de dader eventueel kan vergeven. In de interactie tussen dader en slachtoffer speelt de mate waarin de dader in staat is om oprechte excuses te maken en het slachtoffer in staat is om deze oprechtheid ook te herkennen, een cruciale rol.

     Het slachtoffer kan in het gesprek haar kracht voelen en uit haar slachtofferrol stappen. Ze kan de dader laten weten hoeveel pijn hij haar heeft gedaan en hem uit leggen wat er fout is geweest aan zijn gedrag. Merel legt bijvoorbeeld aan oom Peter middels een tekening uit dat hij niet heeft begrepen hoe het hoort.

     Het positieve effect van een poging een gesprek aan te gaan kan verband houden met het feit dat het initiatief met de dader in gesprek te gaan het slachtoffer een gevoel van controle geeft. Dit verschijnsel wordt present control genoemd (Frazier, 2003). Het trauma is niet meer ongedaan te maken maar het slachtoffer kan wel proberen herhaling te voorkomen. Tijdens het misbruik voelt het slachtoffer zich extreem alleen, onbeschermd en aan haar lot overgelaten. Het gesprek met de dader is ook belangrijk omdat het slachtoffer daarin de steun van belangrijke anderen ervaart. In het geval van Merel zijn dit haar ouders. Dan kan zij haar ambivalentie uiten en noemen dat het misbruik heel erg verkeerd was en haar enorm veel pijn heeft gedaan maar ook dat zij oom Peter gemist heeft.

     Het gesprek helpt het slachtoffer bij het veranderen van de betekenisgeving van het trauma van bijvoorbeeld ‘ik ben een vies meisje’ naar ‘Oom Peter heeft het niet goed begrepen’. Hij heeft niet begrepen dat je niet je piemel in de mond van je nichtje mag doen, maar dat hij een wc moet gebruiken (dat is gezondere betekenisgeving voor Merel, die van een vijfjarige). De confrontatie tussen dader en slachtoffer kan zo een eerste stap op weg naar het herstel van vertrouwen in elkaar zijn en zorgen voor nieuwe verbinding.

 

Conclusie

Voor zowel slachtoffer als dader is de confrontatie de eerste stap naar heling in het systeem. Met deze uitgebreide casusbeschrijving hebben wij het belang van een systemische visie en systemische interventies in combinatie met een geprotocolleerde traumabehandeling aan willen tonen. Het kan onvoldoende zijn om de behandeling van slachtoffer en dader volledig gescheiden te laten plaatsvinden. Samenwerking tussen de therapeuten is van essentieel belang. Zij dienen met elkaar een inschatting te maken of een confrontatie tussen dader en slachtoffer beiden kan helpen in hun therapeutisch proces richting herstel. Het blijkt dat de tevredenheid over de therapie bij zowel dader als slachtoffer groter is na een positief verlopen confrontatie. Slachtoffers voelen zich zekerder en veiliger na zo’n gesprek en daders hebben een groter besef van het leed dat zij het slachtoffer hebben aangedaan en daarmee neemt de kans op recidive af (Van Ness, 2005).

     Zonder systemische interventies en een confrontatie onder therapeutisch begeleiding is het risico op terugval waarschijnlijk veel groter. Daarnaast helpt de confrontatie niet alleen het slachtoffer en de dader om uit zijn/haar oude rol te stappen, maar ook de overige gezinsleden. Een systemische aanpak zorgt ervoor dat er niet alleen vanuit het perspectief van de dader en slachtoffer naar het trauma wordt gekeken, maar dat er ook voldoende aandacht is voor het effect van het trauma op de overige gezinsleden, zoals ouders en grootouders. Meestal blijkt dan dat alle gezinsleden een ander tempo hebben in hun verwerkingsproces. Een gezinstherapeut schept door haar meerzijdig partijdige houding ruimte voor het verschil in betekenisgeving van elk gezinslid. Dit bevordert de onderlinge communicatie en het wederzijdse begrip. Beide zijn nodig op de weg naar herstel van vertrouwen in elkaar.

 

Samenvatting
                                                                                                                                                                      
Dit artikel beschrijft twee gescheiden succesvolle behandelingen van slachtoffer (middels EMDR) en dader (middels het Terugval Preventie programma) van seksueel misbruik. Benadrukt wordt dat systemische interventies van wezenlijk belang zijn in het geval van intermenselijk trauma binnen een familie. De casus laat zien hoe de veerkracht van het slachtoffer en haar ouders en het berouw van de dader ervoor hebben kunnen zorgen dat confrontatie met elkaar mogelijk werd. Een confrontatie geeft de kracht om gezonde verschuivingen in het systeem te bewerkstelligen na het doormaken van een trauma.

 

Mw. Drs. N. Schlattmann is kinder- en jeugdpsychotherapeut en klinisch psycholoog en werkzaam bij het Traumacentrum van de Bascule te Amsterdam. Email: n.schlattmann@debascule.com

Mw. Drs. K. van Zon is orthopedagoog en gz-psycholoog en werkzaam bij het Traumacentrum van de Bascule te Amsterdam. Voorheen was zij werkzaam binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking in Amsterdam. Email: k.vanzon@debascule.com

 

 

Literatuur

Berkvens, E. & Robbe, M. (2008). Structureel perspectief. In Savenije, A., Lawick, M.J. van, & Reijmers, E.T.M. (red). Handboek systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

Bruinsma, F. (1996). De jeugdige zedendelinquent. Diagnostiek, rapportage en behandeling. Utrecht: SWP.

Donk, A. (2008). Trauma. In Savenije, A., Lawick, M.J. van en Reijmers, E.T.M. (red). Handboek systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

Eerenbeemt, E. van de, & Oele, B. (1991). De contextuele therapie: verdiende vrijheid. In Hendrickx, J., Boeckhorst, F., Compernolle, T., & Pas, A. van der. Handboek gezinstherapie, deel 2. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu van Loghum.

Frazier, P.A (2003. Preceived control and distress following sexual assault: A longitudinal test of a new model. Journal of personality and social psychologie, 84 (6), 1257-1269. In Hissel, S., e.a. (2006). Eindrapport: Procesevaluatie slachtoffer-dader gesprekken. Den Haag: WODC/Ministerie van Justitie.

Furniss, T.H. (1991). Incest: seksueel misbruik van kinderen in het gezin. In: Hendrickx, J., Boeckhorst, F., Compernolle, T., & Pas, A. van der. Handboek gezinstherapie, deel 2. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu van Loghum.

Grijpma, G., & Spanjaard, H. (2004). Werkboek therapie LVG-plegers seksueel geweld.’s Heeren Loo: Kwadrant / PI Research.

Haaven, J.L., & Coleman, E.M. (2000). Treatment of the developmentally disabled sex offender. In D. R. Laws, S. M. Hudson, & T. Ward (Eds.)

Hillewaere, B., & Sins, T. (2008). Ervaringsgericht perspectief. In Savenije, A., Lawick, M.J. van, & Reijmers, E.T.M. (red). Handboek systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

Hissel, S., Jansen, M., Soethout, J. & Tromp, E. (2006). Eindrapport: Procesevaluatie slachtoffer-dader gesprekken. Den Haag: WODC/Ministerie van Justitie.

Klosko, J.S., & Young, J.F. (2003). Schemagerichte Therapie. Houten/Antwerpen: Bohn Stafleu van Loghum.

Lamers-Winkelman, F. en Bicanic, I. (2000). Een werkboek voor kinderen die seksueel misbruik hebben meegemaakt. Amsterdam: SWP.

Lamers-Winkelman, F. (2000). Een werkboek voor ouders van seksueel misbruikte kinderen. Amsterdam: SWP.

Ness, D.W. van (2005). An overview of restorative justice around the world. Paper ten behoeve van workshop op Eleventh Unit Nations Congress on Crime Prevention and Criminal Justice. Bangkok, april 2005. In Hissel, S., e.a. (2006). Eindrapport: Procesevaluatie slachtoffer-dader gesprekken. Den Haag: WODC/Ministerie van Justitie.

Pemberton, A, Winkel, F.M., & Groenhuijse, M.S. (2006). Taking victims seriously in restorative justice. International perspectives in victimology en Tijdschrift voor herstelrecht. In Hissel, S., e.a. (2006). Eindrapport: Procesevaluatie slachtoffer-dader gesprekken. Den Haag: WODC/Ministerie van Justitie.

Preter, M. de (2008). Seksueel misbruk. In Savenije, A., Lawick, M.J. van, Reijmers, E.T.M. (red). Handboek systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

Rober, P. (2008) De persoon van de therapeut. In Savenije, A., Lawick, M.J. van, Reijmers, E.T.M. (red). Handboek systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

Schlattmann, N. (2006). EMDR en de allerkleinsten: een gevalsbeschrijving. Tijdschrift voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 33, 3.