door Inge E. van der Valk, Gerda de BoerHarmke Bergenhenegouwen & Marie-Christine van der Veldt

Voor scheidingsproblematiek bij kinderen is de afgelopen jaren meer maatschappelijke aandacht gekomen (onder andere: Kinderombudsman, 2014; Rouvoet, 2019). Dit wordt mede veroorzaakt doordat een scheiding steeds vaker gepaard gaat met langdurige ouderlijke conflicten (onder andere: Kinderombudsman, 2014; van der Valk & Spruijt, 2013).

Als gevolg daarvan vertoont een aanzienlijke groep jeugdigen een verhoogde mate van problemen op zowel korte als langere termijn. Zij zijn dan ook sterk oververtegenwoordigd in de klinische praktijk (Duijvestijn & Noordink, 2013; ter Voert, 2019). De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming biedt handvatten voor deze praktijk. Deze richtlijn is onlangs in zijn geheel grondig herzien; op 16 maart 2020 vond de publicatie hiervan plaats. In deze bijdrage informeren wij hierover, met een focus op de belangrijkste wijzigingen.

Richtlijn

Doel
Het is van belang dat professionals in de jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugd-ggz en volwassenen-ggz bekend zijn met de risicofactoren en gevolgen van een ouderlijke scheiding, kennis hebben over de manier waarop jeugdigen en hun ouders het beste ondersteund kunnen worden, en op de hoogte zijn van rele-vante ontwikkelingen in de praktijk en in het beleid. De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming biedt aankno-pingspunten voor het voorkomen, onderkennen, signaleren en behandelen van problemen van jeugdigen en ouders die gaan scheiden of zijn gescheiden. De richtlijn omvat: (a) een herziene versie van de onderbouwing van de richtlijn met veel relevante nieuwe bevindingen uit praktijk en wetenschap, en aan-gepast aan de nieuwe beleidswerkelijkheid na transitie en transformatie van het jeugdhulpstelsel en invoering van passend onderwijs; (b) daaruit afgeleid: een herziene samenvatting van de onderbouwing, de daadwerkelijke herziene richtlijn, inclusief de herziene werkkaarten en (c) herziene informatie voor ouders.

Totstandkoming
Het ontwikkelen en herzien van richtlijnen voor de jeugdhulp en jeugdbe-scherming is een initiatief van de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO), met steun van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Deze herziene richtlijn is geactualiseerd op basis van nieuw wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis en cliënt-ervaringen. Ook is commentaar opgehaald bij verschillende partijen: de beroepsverenigingen, de Cliëntentafel (een vaste werkgroep van ouders van jeugdhulpcliënten), de Richtlijnadviescommissie, ervaringsdeskundigen, aanpalende beroepsgroepen en deelnemers aan het overheidsplatform Scheiden zonder Schade (ministerie van Justitie en Veiligheid).

Aanleiding herziening
Op het gebied van jeugdigen en scheiding zijn de afgelopen jaren diverse ontwikkelingen geweest. Zo is er na de wetswijziging in 2009 (Wet bevor-dering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding) een toename van co-ouderschap na scheiding (een omgangsregeling waarbij ouders gelijke verdeling nastreven) (Antakolskaia, 2011; Rejaän, van der Valk, van Dijk & Branje, 2020). Er zijn ook meer ouders met aanhoudende conflicten, en er zijn over deze complexe scheidingen enkele maatschappelijke discussies ontstaan, onder andere over aanpak hiervan. Professionals in de jeugdhulp worden steeds vaker geconfronteerd met scheidende of gescheiden ouders en hun kinderen (ZonMw, 2018). Er ontstond behoefte aan betere (werk)kaders om hen te ondersteunen bij het complexe proces van scheiding. Verder zijn er nieuwe interventies ontwikkeld, waarvan enkele op hun effectiviteit zijn onderzocht. Bovendien is er nieuwe literatuur beschikbaar gekomen. Dit alles was reden om de Richtlijn Scheiding uit 2015 te actualiseren. Bij het beschrijven van de belangrijkste wijzigingen volgt dit artikel de volgorde van de hoofdstukken in de onderbouwing van de richtlijn.

Scheiding en jeugdigen

Prevalentie
Ruim een op de zes thuiswonende kinderen in Nederland krijgt te maken met de scheiding van ouders. Met scheiding wordt de beëindiging van een relatie tussen twee samenwonende partners bedoeld; dit kan een huwelijk, geregi-streerd partnerschap of andere samenwoning zijn. Berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien dat in 2016 bijna 50.000 ouders met minderjarige kinderen en jongeren uit elkaar zijn gegaan, waarbij 86.000 minderjarigen betrokken waren. Bij 50.000 daarvan betrof het een huwelijk van de ouders en bij 36.000 een samenwoonrelatie (onder andere CBS StatLine, 2018 en 2019; ter Voert, 2018 en 2019).

Relevantie
Er is een groot aantal onderzoeken voorhanden naar de mogelijke gevolgen van ouderlijke scheiding. Diverse meta-analyses en reviews laten zien dat een scheiding een verhoogde kans geeft op problemen van jeugdigen (Amato, 2001 en 2010; Lansford, 2009). Na een ouderlijke scheiding hebben deze jonge mensen gemiddeld meer emotionele en gedragsproblemen, een lager wel-bevinden, een slechter zelfbeeld, meer problemen met relaties en slechtere schoolprestaties, vergeleken met jeugdigen uit intacte gezinnen. Een recente meta-analyse laat bovendien zien dat de verschillen niet kleiner, maar iets groter zijn geworden (Swartz-Den Hollander et al., 2020). Dit kan deels het gevolg zijn van de toename in conflicten tussen ouders na scheiding (onder andere van der Valk & Spruijt, 2013). Deze conflicten, meer dan de scheiding zelf, hebben negatieve gevolgen (Amato, 2010; Lansford, 2009). Er is een groep jeugdigen van naar schatting vijftien procent die op de lange termijn problemen blijft houden als gevolg van de scheiding. Dit houdt in belangrijke mate verband met ouderlijke conflicten.
De mogelijke gevolgen van een scheiding kunnen verschillen per leeftijdsfase van de jeugdige. De ernst van de effecten is niet afhankelijk van leeftijd, maar de manier waarop jeugdigen op een scheiding van de ouders reageren kan per leeftijdsfase verschillen. In de herziene richtlijn worden kort de ontwikkelingstaken van jeugdigen beschreven, omdat kennis van de normale ontwikkeling in een bepaalde leeftijdsfase belangrijk is. Op die manier kan worden voorkomen dat bij de leeftijdsfase passend gedrag wordt aangezien voor specifiek scheidingsgerelateerd gedrag. Deze kennis is van belang voor ouders, en kan wellicht voorkomen dat er onnodige conflicten ontstaan doordat ouders zichzelf of elkaar bepaald gedrag verwijten.

Complexe scheiding

Definitie
Bij een relatief kleine groep gezinnen na scheiding zijn conflicten tussen ouders hevig, houden ze lang aan, of laaien steeds weer op. Lange tijd werd de term ‘vechtscheiding’ hiervoor gebruikt, maar in de richtlijn is gekozen voor de term ‘complexe scheiding’, gedefinieerd als een scheiding waarbij ouders door aanhoudende ernstige conflicten het belang en welzijn van de jeugdigen uit het oog verliezen, evenals het wederzijds belang. Met ernstige conflicten worden aanhoudende heftige ruzies tussen ouders bedoeld, die regelmatig gepaard gaan met juridische procedures, maar ook verkapte ruzies, wederzijds dwarsbomen en denigreren, of zelfs eenzijdig zeer conflictrijk gedrag, zoals tegenwerking door één ouder. Ook wanneer er tussen ouders een voortdurend gebrek aan overleg en samenwerking is, kan dit erg belastend zijn voor kinderen en wordt dit als complexe scheiding beschouwd.

Beschermende en risicofactoren
Kennis over beschermende en risicofactoren voor een complexe scheiding is van belang voor een betere en vroegere screening van gezinnen in scheidings-situaties. Hiernaar zijn enkele jaren geleden twee studies uitgevoerd: een reviewartikel (Gutterswijk et al., 2017) en een literatuuronderzoek (van Oosten & van As, 2018). De volgende factoren zijn aan deze twee studies ontleend.
Beschermende factoren zijn: een goede kwaliteit van de relatie, positieve communicatie en een constructieve conflictoplossingsstijl tussen de ouders, vaak voorafgaand aan de scheiding al aanwezig. Daarnaast speelt acceptatie van de scheiding een beschermende rol, en daarvan is eerder sprake wanneer het scheidings- en rouwproces goed doorlopen is en er onder andere een goede ‘scheidingsmelding’ was, met tijdige openheid en gelegenheid tot reparatie. Dit laatste hangt ook samen met eventuele vergeving door de ex-partner.
Risicofactoren op ouderniveau zijn onder andere een slechte gehechtheidsstijl, (scheidings)trauma, en persoonlijkheids- of verslavingsproblematiek, geweldsproblemen of licht verstandelijke beperkingen. Verder kan het netwerk rond de ouders een polariserende rol spelen en conflicten nog meer in stand houden of aanwakkeren. In de ouderrelatie is vaak sprake van terugkerende wederzijdse patronen van wantrouwen, ondermijning en beschuldiging. Daarbij is veelal sprake van een opeenstapeling van risicofactoren en het ontbreken van beschermende factoren. Andere aspecten die een scheiding tot een complex geheel maken, zijn woon- of inkomensproblematiek, opvoedingsproblemen, en problemen of stoornissen bij het kind, zoals ADD (aandachtsdeficiëntiestoornis), ADHD (aandachts-deficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis) en autisme. Maar ook externe factoren, zoals de vaak noodzakelijke inmenging van verschillende instanties naast of na elkaar, die gebrekkig samenwerken, en het juridische strijdmodel van verzoek en verweer dragen bij aan de complexiteit.

Gevolgen voor jeugdigen

Soms gaat een scheiding gepaard met veel conflicten, lichamelijk of psycho-logisch geweld, of een combinatie daarvan. Bij vermoedens van geweld, dient de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te worden doorlopen (Rijksoverheid, 2017). Wanneer de jeugdige slachtoffer is geworden van geweld heeft hij recht op effectieve hulp. Verder geldt dat bij een zeer con-flictueuze scheiding de gevolgen voor jeugdigen ernstiger zijn dan wanneer er weinig conflicten zijn. Ongeveer tien procent heeft langere tijd problemen, in de vorm van ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. Het is moeilijk om te omschrijven wanneer daar sprake van is en bovendien zijn niet alle problemen even goed zichtbaar of merkbaar voor zowel ouders als professionals.

Gehechtheid
Bij een kleine subgroep kinderen komt het ontwikkelen van een veilige gehechtheidsrelatie met hun ouders in het gedrang. Daar zijn immers min of meer gunstige omstandigheden voor nodig, zoals een beschikbare ouder of verzorger die rust, veiligheid en stabiliteit biedt en vertrouwen geeft. Deze omstandigheden kunnen onder druk staan na een scheiding (Brumariu & Kerns, 2010). Voor jonge kinderen is het belangrijk dat zij na een scheiding de band met de gehechtheidsfiguren (ouders) kunnen voortzetten. Stress en conflicten tussen ouders, verminderde sensitiviteit en responsiviteit, maar ook onrust en sterke verschillen tussen twee huizen, kunnen leiden tot een pro-blematische gehechtheid (Riggio, 2004; Groenhuijsen, 2014). Op de langere termijn gaat dit onder andere samen met een verlaagd zelfvertrouwen, ver-minderde veerkracht, verhoogd probleemgedrag inclusief criminaliteit, en psychische problemen (NJi, 2017).

Stress
Ook stress speelt een rol. Een scheiding is voor veel jeugdigen een stressfactor waarover zij geen controle hebben, waardoor het risico dat zij vermijdend copinggedrag gaan vertonen is vergroot. Zij kunnen proberen het probleem te negeren of ontkennen, blijven hangen in negatieve emoties, of bepaalde mensen gaan ontwijken (van der Ploeg, 2013). Stress heeft de grootste invloed op kinderen door toedoen van de ouders – in de ouder-kindrelatie en door het ouderschap; deze beide aspecten staan ten tijde van een scheiding onder druk, onder andere doordat ouders na scheiding gemiddeld minder beschikbaar zijn (onder andere Riggio, 2004). Stress kan in het geval van een complexe scheiding de vorm aannemen van posttraumatische stressklachten, onder andere bij langdurige hevige conflicten tussen de ouders of huiselijk geweld (Kelly, 2000; Schoemaker et al., 2016). Langdurige stress kan latere cogni-tieve, psychische en fysieke problemen veroorzaken, en hersenonderzoek laat zien dat met name jeugdigen onder de vier jaar en adolescenten gevoelig zijn voor hersenschade bij langdurige stress (Middlebrooks & Gaude, 2008).

Loyaliteit
Langdurige ouderlijke conflicten kunnen ook leiden tot loyaliteitsconflicten bij jeugdigen (onder andere Bernet et al., 2016). Kinderen zijn van nature loyaal aan beide ouders (van den Eerenbeemt, 2003), maar bij een scheiding is dit vaak lastig, mede doordat jeugdigen regelmatig, bedoeld of onbedoeld, ge-dwongen worden om voor een van beide ouders te kiezen en beide ouders soms een zwaar tegengesteld beroep op de jeugdige doen (onder andere Ahrons, 2007). Ook kan sprake zijn van loyaliteitsproblemen wanneer de ene ouder de loyaliteit van het kind aan de andere ouder niet erkent door het bestaan van de band te ontkennen, deze ouder openlijk te bekritiseren of te diskwalificeren, of door de jeugdige op te zetten tegen de andere ouder. Loyaliteitsproblemen kunnen zorgen voor veranderingen in het gedrag van jeugdigen en hebben daarnaast gevolgen voor hun ontwikkeling door een verhoogde mate van internaliserende problemen en een verslechterde ouder-kindrelatie (onder andere Amato & Afifi, 2006).

Parentificatie
Een ander risico van een complexe scheiding is parentificatie (onder andere Aelen et al., 2013). Daarbij wordt de jeugdige verantwoordelijk (gemaakt) voor het ouderlijk welbevinden en voelt hij zich geroepen om oneigenlijke zorgen op zich te nemen. Dit kan zowel bestaan uit het verlenen van onmatige emotionele steun als uit de verantwoordelijkheid voor veel (volwassen) taken in het huishouden, inclusief het zorgen voor broertjes en zusjes (Jurkovic et al., 2001). Parentificatie kan het gevolg zijn van het vervagen van grenzen tussen de subsystemen in het gezin (Peris & Emery, 2004). Onderzoek laat een verband zien tussen ouderlijke conflicten en parentificatie, vooral wanneer jeugdigen zich bedreigd voelen, een gebrek aan warmte bij ouders ervaren en geneigd zijn zich te mengen in ouderlijke conflicten. Parentificatie heeft negatieve gevolgen voor kinderen, onder andere in de vorm van interna-liserende en externaliserende problemen, een lager gevoel van sociale competentie en problemen in de identiteitsontwikkeling, persoonlijkheid en sociale relaties (Early & Cushway, 2002; Peris et al., 2008).
Een laatste mogelijk gevolg voor kinderen van een complexe scheiding is contactbreuk; dit betreft situaties waarin er geen contact (meer) is tussen jeugdigen na scheiding en een van de ouders. Verbroken contact treft naar schatting vijftien à twintig procent van de gezinnen na scheiding, en oorzaken zijn velerlei en complex; betrouwbare cijfers hierover ontbreken. Een deel betreft kinderen en ouders zonder formele huwelijks- of samenwoonrelatie, bij wie geen sprake was van erkenning of gezamenlijk gezag. In andere gevallen zijn er kinderen van wie een van de ouders uit eigen beweging geleidelijk of plotseling uit beeld is geraakt na de scheiding, vanwege een nieuwe relatie, verhuizing of beide. Ook zijn er situaties waarin kinderen ‘kiezen’ voor de contactbreuk; in de richtlijn verwijzen wij hiernaar als ‘jeugdigen die een van de ouders niet meer (willen) zien’. Conflicten tussen ouders kunnen zo heftig en chronisch zijn – of jeugdigen kunnen op andere wijze zoveel last van de situatie rondom de scheiding hebben – dat er voor een jeugdige soms niets anders op lijkt te zitten dan partij te kiezen (onder andere Maes, 2019). Bij contactbreuk kunnen er zowel valide als niet-valide redenen zijn om een ouder niet (meer) te zien. Zeer valide redenen gelden bijvoorbeeld in situaties waarbij sprake was van mishandeling, misbruik of verwaarlozing (onder andere Huff, 2015). Soms lijken deze echter afwezig te zijn en spelen problemen tussen de ouders een rol in de contactweigering. Ook ernstige loyaliteitsproblemen kunnen een oorzaak zijn. Het belangrijkste gegeven over contactbreuk bij scheiding is echter dat er op dit moment nog onvoldoende wetenschappelijk onderbouwde kennis beschikbaar is; passende zorg is er eveneens te weinig (onder andere Maes, 2019; Saini et al., 2016).

Contactweigering
Het verschijnsel ‘contactweigering van een jeugdige’ wordt met een veelheid aan termen aangeduid, waaronder ‘oudervervreemding’, ‘ouderonthechting’ en ‘ouderverstoting’. Ook wordt het verschijnsel soms gelijkgesteld aan complexe scheiding. Over zowel de term als de inhoud van het verschijnsel is veel onduidelijkheid bij zowel wetenschappers als professionals. Onderzoek naar contactbreuk vertoont vaak diverse methodologische tekortkomingen, en situaties met contactweigering kunnen zeer complex zijn (onder andere Saini et al., 2016).
Samenvattend is er nog onvoldoende helderheid over situaties waarin een kind een van de ouders niet meer wil zien, en onvoldoende empirisch bewijs voor het verschijnsel contactweigering. Oorzaken, definiëring en operatio-nalisatie zijn nog niet helder, waardoor nader onderzoek noodzakelijk is (onder andere Fidler & Bala, 2010; Saini et al., 2016). Het verdient aandacht om contactbreuk te bezien vanuit een systemisch perspectief, waarin ieder een rol heeft (onder andere Maes, 2019). Ook het juridisch systeem speelt mogelijk een rol. Momenteel vindt hierover nader onderzoek plaats door een expertteam, in opdracht van de minister voor Rechtsbescherming.

Zorg- en omgangsregelingen

Sinds 2009 hebben ouders na scheiding in principe voortgezet gezamenlijk gezag en zijn ze verplicht tot het opstellen van een ouderschapsplan. In de herziene Richtlijn Scheiding is aandacht voor de veranderde wetgeving en de implicaties hiervan voor professionals in de jeugdhulp. Daartoe hebben Lam en Huitema (2019) de ‘ouderschapswijzer’ ontwikkeld: een praktische hand-leiding die inzicht biedt in soorten ouderschap volgens de wet, uitoefening van het ouderlijk gezag en bijbehorende rechten en plichten.
De veranderde wetgeving met betrekking tot scheiding, en een aantal maatschappelijke trends hebben bijgedragen aan veranderingen in zorg- en omgangsregelingen. Bijvoorbeeld: in het algemeen brengen vaders tegen-woordig meer tijd door met hun kinderen en wordt er meer belang gehecht aan betrokkenheid door vader na scheiding in vergelijking met vroeger (onder andere Lamb, 2002; Mahrer et al., 2018). Dit is onder meer terug te zien in huidige cijfers: ongeveer 66 procent van de jeugdigen woont na de scheiding bij moeder, ongeveer 7 procent bij vader en ongeveer 27 procent afwisselend bij moeder en vader (co-ouderschap) (Poortman & Van Gaalen, 2017; Spruijt & Kormos, 2014). Het opstellen van een zorgregeling is maatwerk, waarbij zeker ook rekening moet worden gehouden met de leeftijd van een kind. Daarover onderstaand meer.

Het belang van contact met beide ouders
Onderzoek laat zien dat jeugdigen beter functioneren en zich gunstiger kunnen ontwikkelen wanneer zijn na de scheiding een positieve, ondersteunende relatie hebben met beide ouders (onder andere Lamb, 2018). Contact is daarbij een voorwaarde, maar een direct verband tussen contactfrequentie met beide ouders na scheiding en het functioneren van jeugdigen wordt empirisch nauwelijks aangetoond (Amato & Gilbreth, 1999; King & Sobolewski, 2006). De formele invulling van het ouderlijk gezag na scheiding blijkt daarentegen wél een rol te spelen: een meta-analyse laat zien dat het met jeugdigen beter ging wanneer sprake was van gezamenlijk ouderlijk gezag vergeleken met eenhoofdig gezag (Bauserman, 2002). Ook gaat het met jeugdigen die opgroeien in co-oudergezinnen – waarbij sprake is van een ongeveer gelijke verdeling van zorg en opvoeding – gemiddeld beter. Zij laten gemiddeld minder emotionele en gedragsproblemen zien, functioneren sociaal beter en hebben minder stress (onder andere Baude et al., 2016; Nielsen, 2017; Westphal, 2015).
Bij deze bevindingen zijn echter kanttekeningen te plaatsen, aangezien ouders die na scheiding voor co-ouderschap kiezen, gemiddeld beter samen-werken en minder conflicten hebben, zodat de positieve effecten van co-ouderschap wellicht een selecte groep betreffen. Bovendien zijn er nauwelijks onderzoeksbevindingen die zich baseren op rapportages van kinderen. Verder kunnen jeugdigen in sommige co-oudergezinnen juist meer last hebben van conflicten tussen ouders en daardoor onder andere vaker loyaliteitsconflicten ervaren (Vanassche et al., 2013; Fehlberg et al., 2011). Ook een recente review over omgang na scheiding, ouderlijke conflicten en het functioneren van jeugdigen toont het gebrek aan eenduidige bevindingen hierover aan (Mahrer et al., 2018). Conflicten tussen ouders na scheiding zijn schadelijk en kunnen de positieve kanten van regelmatig contact met beide ouders ondermijnen, maar kwaliteit van de opvoeding kan daarbij een beschermende rol spelen. Experts uit de wetenschap, het juridisch werkveld en de jeugdzorg bena-drukken daarom dat bij ernstige ouderlijke conflicten het vaststellen van zorg- en omgangsregelingen na scheiding maatwerk is (onder andere Pruett & DiFonzo, 2014; Vanassche et al., 2013). Daarbij moet gekeken worden naar onder andere de ontwikkelingsfase van de jeugdige, de gezinssituatie van voor de scheiding, en de opvoedingskwaliteit (onder andere Groenhuijsen, 2014; Hendriks, 2012).

Overnachting van jonge kinderen bij beide ouders
Tot voor kort werd bij adviezen voor het opstellen van zorg- en omgangsregelingen bij jonge kinderen regelmatig geadviseerd hen niet bloot te stellen aan veel veranderingen vanwege hun behoefte aan rust en voorspel-baarheid (Groenhuijsen, 2014; Strous, 2011). Daarbij werd uitgegaan van het veiligstellen van de gehechtheidsrelatie met de ‘primaire verzorger’ en mogelijke verstoring daarvan door de andere ouder (Lamb, 2018; Warshak, 2014). Met deze veronderstelling als leidraad werd geadviseerd om baby’s weliswaar regelmatig, maar nooit lang, te laten verblijven bij de andere ouder, dit bij peuters iets op te bouwen, en pas vanaf vijf jaar langzaam te starten met overnachtingen bij de andere ouder. Deze terughoudendheid bij het lang verblijven en overnachten van jonge kinderen bij beide ouders kan inmiddels deels als achterhaald worden gezien. Recent onderzoek laat namelijk zien dat jonge kinderen gehechtheidsrelaties met meerdere verzorgers kunnen hebben, en dus ook met elke ouder afzonderlijk (Warshak, 2016; Lamb, 2018). Een recente review laat zien dat de meeste jonge kinderen die opgroeien in meerdere huishoudens na scheiding zich rond dezelfde tijd hechten aan beide ouders en dat dit samenhangt met een betere ontwikkeling (Lamb, 2018). Overigens hebben alle kinderen baat bij een zorgregeling waarmee zij met beide ouders een positieve, betekenisvolle relatie kunnen hebben (Lamb, 2018; Singendonk & Meesters, 2018).

Samengevat blijkt uit onderzoek dat jeugdigen ook op zeer jonge leeftijd (dat wil zeggen jonger dan een jaar) al goed kunnen opgroeien in twee huizen na scheiding, zodat zij een band met beide ouders op kunnen bouwen, met positieve gevolgen voor hun ontwikkeling. Voorwaarde is dat de veiligheid gewaarborgd is, dat de ouders beschikken over voldoende opvoedings-vaardigheden en sensitiviteit, en dat er sprake is van goede afstemming tussen ouders. Door de beperkte geheugencapaciteit en behoefte aan contact met vaste veilige figuren is het onwenselijk dat jonge kinderen een ouderfiguur aan wie zij veilig gehecht zijn, langere tijd moeten missen. Wanneer er veel conflicten tussen ouders zijn, waarvan de vijandige sfeer ook jonge kinderen zeker niet ontgaat, of een ouder veel moeite heeft met het uit handen geven van baby’s of dreumesen, kan langduriger verblijf en overnachten bij beide ouders stressvol zijn voor jeugdigen. Hier is echter nog beperkt onderzoek naar gedaan; dat maakt het moeilijk om heldere adviezen te genereren – of het zou de aan-beveling moeten zijn dat ouders en hun kinderen baat hebben bij vroegtijdige begeleiding en ondersteuning, en bij het beheersbaar maken van conflicten.

Niet de kwantiteit, maar de kwaliteit
Gehechtheidsonderzoek geeft aan dat een veilige gehechtheid vooral wordt gevormd door sensitief en responsief ouderschap. Het gaat dus niet zozeer om de kwantiteit, maar om de kwaliteit van het ouder-kindcontact, en de kwaliteit van het ouderschap (zie onder andere ook Hendriks & Singendonk, 2018). Dit komt overeen met de review van Lamb (2018), waaruit blijkt dat jeugdigen zich slechter ontwikkelen bij voortdurende en hevige conflicten tussen ouders, onder meer op het gebied van lagere gehechtheidskwaliteit (minder veilige en stabiele gehechtheid) en meer gedragsproblemen. Uit onderzoek komt naar voren dat niet de frequentie van het ouder-kindcontact cruciaal is in de ontwikkeling van kinderen na scheiding, maar de kwaliteit van de opvoeding, de relatiekwaliteit van het kind met beide ouders, en de mate van ouderlijke conflicten (onder andere Amato, 2010; Emery, 2011; Grych & Fincham, 2001; Fehlberg et al, 2011). Deze factoren hangen vanzelfsprekend met elkaar samen, waarbij de onderlinge samenhang complex is en per gezin kan verschillen, ook in relatie tot het functioneren van jeugdigen (onder andere Elam et al., 2016). Deze aspecten zijn daarom ook vrijwel altijd onderdeel van zowel screenings- en signaleringsinstrumenten als interventie- en behande-lingsprogramma’s. Deze komen in het volgende onderdeel aan bod.

Signaleringsinstrumenten en interventies

Onderzoek laat zien dat ondersteuning van jeugdigen bij scheiding zich het liefst richt op zowel de jeugdige als de ouders, vooral bij ernstige ouderlijke conflicten (Duijvesteijn & Noordink, 2013; NJi, 2018). In dat laatste geval moet prioriteit worden gegeven aan conflictvermindering en -hantering en aan voorlichting over het belang van gezamenlijke afspraken. Hier is vroegtijdige hulp bij de eigen problemen van ouders (onder andere boosheid en rouw-verwerking) van belang. Een goede en tijdige screening bij dreigende of bestaande problemen rondom scheiding is cruciaal om tijdig hulp in te kunnen zetten.

Signaleringsinstrumenten
Screeningsinstrumenten bij scheiding worden nog niet vaak ingezet of op bruikbaarheid onderzocht. Idealiter zou uit screening tevens de noodzaak van diagnostiek moeten blijken, bij vermoedens van (dreigende) problematiek. Een eventuele diagnose is daarom nog altijd sterk afhankelijk van de klinische blik van de beroepskracht. De instrumenten die het meest zijn uitgewerkt en gangbaar zijn worden hier kort beschreven.
KEES is een kennisplatform en staat voor Kind En EchtScheiding (Projectgroep KEES, 2017). Het doel van deze projectgroep is het beperken van de problemen van jeugdigen in problematische scheidingssituaties door deze problemen vroegtijdig te signaleren en overzichtelijke informatie te geven. Met behulp van praatplaten en een vragenlijst – de taxatielijst – die bij jeugdigen en ouders wordt afgenomen, ontstaat inzicht in de situatie. Dit proces draagt bij aan de psycho-educatie van de ouders en met het verworven inzicht kunnen ouders worden toegeleid naar passende hulp.
De FamilieScan is een app, ontwikkeld en getest door Altra, een organisatie voor jeugd- en opvoedingshulp en speciaal onderwijs. Deze app helpt professionals om een globale indruk te krijgen van de situatie. In de app worden onder andere vragen gesteld over de relatie tussen ouders onderling en tussen ouders en jeugdige, over de opvoeding, de aanwezigheid en rol van het sociale netwerk en eventuele juridische aspecten. Daarnaast draagt de app bij  aan het zicht krijgen op de veiligheid in het gezin, geeft hij aandachtspunten aan en leidt hij toe naar een advies (Goorden et al., 2017).
Onze Scheiding is een initiatief van de Gemeente Rotterdam met diverse partners, zoals de Raad voor de Kinderbescherming. De makers hebben een dialogisch en diagnostisch instrument ontwikkeld voor (vroege) signalering en screening van mogelijke conflictscheidingsproblemen. Ouder- en kindvragenlijsten geven inzicht in mogelijke problemen en helpen hier grip op te krijgen, onder andere door advies op maat te geven (Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, 2018).
De MASIC (Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns) is een instrument voor de beoordeling van partnergeweld bij ouders in een (conflict)scheiding. Hierbij worden vormen van partnergeweld, zoals emotionele mishandeling, dwingende controle en lichamelijk geweld besproken. Op basis van een semigestructureerd interview met beide ouders afzonderlijk wordt een beoordeling gemaakt over de aan- of afwezigheid van partnergeweld; als er sprake is van geweld wordt ook inzicht gegeven in het type geweld (Holtzworth-Munroe et al., 2010).

Interventies voor kinderen en ouders
Bij scheiding is vroegtijdige ondersteuning aan ouders, en zo nodig ook aan kinderen, noodzakelijk om te voorkomen dat zij problemen ontwikkelen, of om bestaande problematiek te verminderen. De afgelopen jaren is daartoe in Nederland een veelheid aan interventies, programma’s en methodieken ontwikkeld. Veel daarvan zijn nog niet algemeen bekend, nog niet onderbouwd en nog niet op effectiviteit onderzocht. Slechts een klein aantal is dan ook in de DEI (Databank Effectieve Interventies, NJi) opgenomen. Verder is nog niet duidelijk hoe beschikbare interventies kunnen differentiëren, want de doelgroep is heel divers: laag- en hoger opgeleide ouders, verschillende culturen, jonge ouders, ouders met autisme of andere psychische problemen, et cetera.
De meeste preventieve interventies voor ouders en kinderen zijn bedoeld voor groepen en zijn gericht op het bieden van sociale steun en verwerking van de scheiding, het vergroten van vaardigheden (zoals coping, communicatieve vaardigheden en conflictoplossing) en psycho-educatie. Zij hebben als doel om het welzijn van de jeugdige te verbeteren, of te voorkomen dat er problemen ontstaan. Ouderprogramma’s zijn doorgaans gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de opvoeding. Verder zijn er programma’s die zich primair richten op het verminderen van ernstige ouderlijke conflicten en het weer tot stand brengen van omgang tussen de jeugdige(n) en een van de ouders (omgangsbegeleiding). Ook zijn er diverse individuele interventies voor kinderen, veelal aangeboden door kinder- en jeugdpsychotherapeuten, en op gehechtheid gerichte ouder-kindinterventies. Interventies die zijn opgenomen in de DEI en die goede resultaten laten zien in effectonderzoek verdienen aanbeveling. Daarnaast is de Wegwijzer Kind en Scheiding (NJi, 2014) te raadplegen, met allerlei informatie over programma’s die gericht zijn op het kind.

Samenwerking met jeugdigen, ouders en het netwerk

Een laatste hoofdstuk van de richtlijn richt zich op de samenwerking in de context van scheiding en jeugdigen. Daarbij is onder andere aandacht voor medewerking en betrokkenheid van ouders en benodigde kennis van de beroepskracht. Daarnaast is er informatie over het bredere netwerk rondom gezinnen, zoals de school van de jeugdigen en eventueel nieuwe partners van de ouders. Verder wordt ingegaan op het belang van samenwerking met professionals uit andere disciplines, zoals het juridisch werkveld, en wordt informatie beschreven over een goede ketensamenwerking. Nieuw in de herziene versie is vooral de aandacht voor de omgang met jeugdigen zelf, voor ondersteuning, maar ook voor de manier waarop hun stem gehoord wordt.

Ondersteuning van jeugdigen
Er is groeiend besef dat de positie van jeugdigen in het proces van scheiding moet worden verstevigd, omdat zij zich in deze periode vaak niet gehoord voelen en lang niet altijd goed geïnformeerd zijn (Kinderombudsman, 2014; Rouvoet, 2019). Primair ligt deze taak bij de ouders, die het kind onder andere moeten betrekken bij het opstellen van het ouderschapsplan. Onderzoek laat echter zien dat maar een op de drie jeugdigen aangeeft mee te praten over contact en zorg, terwijl blijkt dat dit meepraten samenhangt met meer tevreden-heid (van der Valk & Spruijt, 2013). Ook internationaal onderzoek laat zien dat het positief is voor het proces van scheiding en voor jeugdigen wanneer zij op een of andere manier erbij betrokken worden (onder andere Ballard et al., 2013; Cashmore, 2011).

De stem van kinderen zelf
Om jeugdigen beter te betrekken bij het proces van scheiding is het belangrijk dat zij voldoende toegang krijgen tot begrijpelijke informatie, worden gehoord, serieus worden genomen, terugkoppeling krijgen over beslissingen en de mogelijkheid krijgen daarover te klagen. In de herziene richtlijn worden initiatieven beschreven rondom steun door leeftijdsgenoten (buddy’s), initiatieven gericht op ouders om jeugdigen erbij te betrekken en initiatieven gericht op professionals om betrokkenheid van de jeugdige te realiseren.
Leeftijdgenoten, buddy’s, kunnen op een laagdrempelige manier verster-king en sociale steun bieden. Er zijn verschillende mogelijkheden. Ten eerste bij Villa Pinedo, een onlineplatform voor en door jongeren na scheiding, waar onder andere meer dan 250 ervaringsdeskundigen (van 18 tot 25 jaar) advies geven aan jeugdigen en ouders. Een soortgelijke manier van begeleiden vindt plaats bij Eye-4U, waar eveneens door buddy’s laagdrempelige ondersteuning wordt geboden aan jongeren van twaalf jaar en ouder die in hun welzijn en ontwikkeling worden belemmerd door de problematische scheiding van de ouders. Dan is er JIM: Jouw Ingebrachte Mentor. Volgens de aanpak van deze stichting fungeert een familielid, vriend of bekende van de jongere als vertrouwenspersoon en zijn vertegenwoordiger bij ouder(s) en professionals.
Laagdrempelige manieren om jeugdigen na scheiding te ondersteunen, bijvoorbeeld in de vorm van een mentor of steunfiguur, kunnen zinvol zijn. Zo laat een recente meta-analyse zien dat de aanwezigheid van een ‘natuurlijke mentor’ (steunfiguur) significant samenhangt met positieve uitkomsten bij jeugdigen. De grootste effecten werden gevonden voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en het functioneren op het gebied van opleiding en werk (Van Dam et al., 2018). Een onderzoek van Hagler en Rhodes (2018) liet zien dat een mentor of steunfiguur in de adolescentie nog positieve uitkomsten oplevert tot in de jongvolwassenheid.

Begeleiding van jeugdigen en ouders
Naast buddy’s of steunfiguren is er vooral ook voor de professional een rol weg gelegd in de begeleiding van jeugdigen en ouders na scheiding. Volgens Van den Berg (2018) kan deze een grote toegevoegde waarde hebben in het proces dat een jeugdige doormaakt tijdens of na een scheiding van ouders. Zij beschrijft hoe gezinssystemen de kans moeten krijgen om de gevolgen van de scheiding zelf aan te pakken, maar dat het tevens belangrijk is voor een jeugdige dat er iemand is die buiten het systeem staat en er echt voor de jeugdige is.
Er zijn ook initiatieven waarbij professionals een daadwerkelijke rol vervullen in het (juridische) proces van een scheiding. Cottyn beschrijft dat het in gecompliceerde situaties na scheiding beter is om het praten met een jeugdige niet over te laten aan de bemiddelaar of aan degene die met de ouders werkt (Cottyn, 2013). Zo kan een kindbehartiger optreden als belangen-behartiger voor iedere jeugdige in een scheidingssituatie en de stem van de jeugdige laten horen. Voor complexere scheidingen is er ook een bijzondere curator, die een minderjarige kan vertegenwoordigen in een (juridisch) conflict met zijn of haar ouders of voogd. Een bijzondere curator wordt door de rechter benoemd en maakt een analyse van de situatie van de jeugdige te midden van ouderlijke strijd, op individueel (ontwikkelings)niveau, op het niveau van zijn positie binnen het systeem, en op het niveau van de betekenis voor de jeugdige. De bijzondere curator rapporteert aan de rechter, al dan niet op diens verzoek.

Benadering van en communicatie met ouders
Als laatste nog kort aandacht voor hetgeen de herziene richtlijn zegt over de samenwerking met ouders. Bij complexe scheidingen moeten jeugdhulp-professionals er steeds alert op zijn dat zij voortdurend door ouders kunnen worden uitgedaagd om een positie in te nemen (onder andere Cottyn, 2016). In de communicatie met ouders is het belangrijk dat de professional zich goed in de ouders kan verplaatsen, rekening houdt met de geschiedenis en context van beide ouders, stilstaat bij hun beleving en hun positie en gevoelens erkent, om zo met hen in contact te blijven. Het is van belang dat de ouders de jeugdhulp-verlener zien als onpartijdig en meerzijdig betrokken (onder andere Aelen et al., 2013; Hargrave & Pfitzer, 2011). Verder dient in bijna alle (proble-matische) scheidingsgevallen de communicatie tussen de ouders te worden hersteld of verbeterd. Het is daarvoor noodzakelijk dat de jeugdhulp-professional probeert de belangen van de ouders helder te krijgen. Soms is een gesprek met en tussen beide ouders (tijdelijk) niet (meer) mogelijk. Bijvoor-beeld als een van beide ouders kampt met ernstig trauma, gehechtheidspro-blemen of ernstige psychische problemen, of als ouders aan tafel tijdens het gesprek ernstige ruzies blijven maken. In de richtlijn staan concrete adviezen voor deze situaties, aangezien deze vaak als dilemma vanuit de hulpverlening zijn genoemd.

Tot slot

Deze bijdrage heeft als doel de weg te wijzen in de herziene versie van de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen. De nadruk ligt daarbij op de belangrijkste veranderingen ten opzichte van de oorspronkelijke versie en een toelichting daarop. Van die veranderingen is vervolgens een selectie gekozen die relevant lijkt voor het werkveld van kinder- en jeugdspychotherapeuten. Er is in deze bijdrage ook veel niet beschreven; de complete onderbouwing plus richtlijn is online beschikbaar (van der Valk et al., 2020).
De dynamiek van gezinnen na scheiding kan uiteenlopen en uit zowel onderzoek als praktijk weten we dat een groot aantal factoren hierbij een rol speelt. Tegelijk is het onderwerp scheiding, scheidende ouders en jeugdigen na scheiding in het werkveld erg in beweging. Met name voor complexe scheidingen zijn recentelijk veel nieuwe initiatieven ontplooid. Over lang niet alle gevallen is voldoende bekend om gerichte aanbevelingen te kunnen doen. De begeleiding van jeugdigen en hun ouders na scheiding vergt expertise op vele gebieden: psychologische en pedagogische, maar ook financiële en juri-dische. Eigen wijsheid, deskundigheid en ervaring blijven van onschatbare waarde, en in complexe gevallen zijn supervisie en intervisie noodzakelijk. Daarbij is het van belang om indien nodig tijdig op te schalen. Verder kan het aanbeveling verdienen om intercollegiaal en ook multidisciplinair samen te werken. Achter scheidingsproblematiek van kinderen spelen veelal ernstige problemen van en tussen ouders. Voor deze doelgroep is het belangrijk dat nauwer wordt samengewerkt met de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen (ggz), vanwege de benodigde specifieke kennis en expertise.

Dynamischer
De herziene richtlijn brengt problemen van jeugdigen bij scheiding in beeld en laat de complexiteit zien, maar biedt ook handvatten voor professionals bij het werken met deze doelgroep. Tegelijk is er het besef dat meer onderzoek nodig is, en dat ontwikkelingen in de maatschappij, in de hulpverlening en in het juridisch werkveld rond scheiding en jeugdigen regelmatiger zouden moeten worden opgevolgd in de richtlijn. In de toekomst zal dan ook worden gewerkt met een dynamischer herziening, zodat professionals beter in staat zijn te werken met kennis uit wetenschap en praktijk die zoveel mogelijk up-to-date is. Om nog beter te kunnen bijdragen aan een hoger welbevinden en minder problemen bij jeugdigen na scheiding, maar ook ten behoeve van hun ouders.

 

Inge E. van der Valk is universitair docent bij de onderzoeksgroep Jeugd & Gezin van de faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Ze houdt zich bezig met de samenhang tussen ouderlijke conflicten, echtscheiding en het functioneren van kinderen en jongeren. Ze deed onderzoek naar onder meer de gevolgen van ouderlijke scheiding voor jongeren en naar het effect van preven-tieve maatregelen voor scheidingskinderen. Van der Valk werkt regelmatig samen met juridisch onderzoekers en professionals in de praktijk, en is verantwoordelijk wetenschapper bij de herziene Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen. i.e.vandervalk@uu.nl.

Gerda de Boer is werkzaam als vrijgevestigd orthopedagoog, familiemediator, forensisch mediator en bijzondere curator in haar Praktijk voor kind, ouders en scheiding. Ook is ze werkzaam als docent en trainer. De Boer was lid van de herzieningswerkgroep, verantwoordelijk voor de herziening van de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen. Ook is zij vertegenwoordiger van zowel de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) als het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) in het expertteam com-plexe omgangsproblematiek van het programma Scheiden zonder Schade.

Harmke Bergenhenegouwen is pedagoog, werkzaam bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) als senior adviseur en projectleider. Zij werkt aan verschillende projecten met het overkoepelende thema 'zo thuis mogelijk opgroeien'. Bergenhenegouwen is expert op het gebied van (complexe) scheiding en maakt zich sterk voor het welbevinden van kinderen met gescheiden ouders. Ze kent zowel de praktijk als de beleids- en methodiekontwikkeling van de jeugdbescherming.

Marie-Christine van der Veldt is werkzaam bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) als projectleider, adviseur en onderzoeker. Zij maakte deel uit van de herzieningswerkgroep, verantwoordelijk voor de herziening van de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen. Ook is Van der Veldt nauw betrokken bij de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI), ze is secretaris van de Erkenningscommissie voor Justitiële Interventie, en als ambassadeur verbonden aan de Academische Werkplaats Risicojeugd.

 

Literatuur

Aelen, F., Beuvens, D., van Veggel, M., van Ormondt, E., & Samson, B. (2013). Van oorlog naar vrede. Bevrijding van scheidingstrauma met EMDR. Kind en Adolescent, 12, 168-176.

Ahrons, C. R. (2007). Family ties after divorce; Long-term implications for children. Family Process, 46, 53 – 65.

Amato, P. R. (2001). Children of Divorce in the 1990s: An Update of the Amato and Keith (1991) Meta- Analysis. Journal of Family Psychology, 15(3), 355-370.

Amato, P. R. (2010). Research on Divorce: Continuing trends and New Developments. Journal of Marriage and Family, 72, 650-666.

Amato, P. R., & Afifi, T. D. (2006). Feeling caught between parents: Adult children’s relations with parents and subjective well-being. Journal of Marriage and Family, 68, 222-235.

Amato, P. R., & Gilbreth, J. G. (1999). Nonresident fathers and children’s well-being: A Meta-analysis. Journal of Marriage and the Family, 61, 557-573.

Antokolskaia, M. V. (2011). Co-ouderschap in Nederland: eindelijk duidelijkheid! Justitiële Verkenningen, 37(6), 9.

Ballard, R. H., Rudd, B. N., Applegate, A. G., & Holtzworth-Monroe, A. (2013). Hearing the voice of the child in divorce. In M. K. Miller, J. Chamberlain, & T. Wingrove (Eds.), Psychology, Law, and the Wellbeing of Children (pp. 121–138). Oxford University Press.

Baude, A., Pearson, J., & Drapeau, S. (2016). Child adjustment in joint physical custody versus sole custody: A meta-analytic review. Journal of Divorce & Remarriage, 57, 338-360.

Bernett, W. B., Wamboldt, M. Z., & Narrow, W. E. (2016). Child Affected by Parental Relationship Distress. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 55, 571 – 579.

Brumariu, L. E., & Kerns, K. A. (2010). Parent–child attachment and internalizing symptoms in childhood and adolescence: A review of empirical findings and future directions. Development and Psychopathology, 22, 177–203.

Cashmore, J. (2011). Children’s participation in family law decision-making: Theoretical approaches to understanding children’s views. Children and Youth Services Review, 33, 515-520.

CBS StatLine (2018). Huwen, partnerschap; sluiting en ontbinding per maand. Geraadpleegd op https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83519NED/table?ts=1538569953368

CBS StatLine (2019). Huwen, partnerschap; sluiting en ontbinding per maand. Geraadpleegd op https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83519NED/table?ts=1538569953368

Cottyn, L. (2016). Gevangen in hoog conflict na scheiding. Systeemtheoretisch Bulletin, 34, 251-275.

Duijvestijn, P., & Noordink, T. (2013). Kinderen van gescheiden ouders in de klinische praktijk. GZ-Psychologie, 1, 10-16.

Early, L., & Cushway, D. (2002). The parentified child. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 7, 163-178.

Elam, K. K., Sandler, I., Wolchik, S., & Tein, J. Y. (2016). Non-residential father–child involvement, interparental conflict and mental health of children following divorce: A person-focused approach. Journal of Youth and Adolescence, 45, 581-593.

Emery, R. E. (2011). Renegotiating Family Relationships: Divorce, Child Custody, and Mediation (2nd ed.). New York: Guilford Press.

Fehlberg B., Smyth, B., Maclean, M., & Roberts, C. (2011). Legislating for Shared Time Parenting after Separation: A Research Review. International Journal of Law, Policy and the Family, 25, 318-337.

Fidler, B. J., & Bala, N. (2010). Children resisting postseparation contact with a parent: Concepts, controversies, and conundrums. Family Court Review, 48, 10–47.

Goorden, O., te Beek, D., & Draaisma, N. (2017). FamilieScan bij scheiding: Instrument voor screening en triage. Altra Onderwijs en Jeugdhulp.

Groenhuijsen, E. A. (2014). Theoretisch fundament bij de aanpak van complexe scheidingen. Utrecht: Jeugdzorg Nederland.

Grych, J. H., & Fincham, F. D. (2001). Interparental conflict and child adjustment: An overview. In J. H. Grych & F. D. Fincham (Eds.), Interparental Conflict and Child Development (pp. 1-9). Cambridge University Press.

Gutterswijk, R. V., van der Hoek, M. E., Scholte, E. M., & Kuiper, C. H. Z. (2017). Scoping review naar indicatoren die conflictueuze scheidingen onderscheiden van ‘normaal verlopende’ scheidingen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 56, 459-479.

Hargrave, T. D., & Pfitzer, F. (2011). Restoration Therapy. Understanding and Guiding Healing in Marriage and Family Therapy. Taylor & Francis Ltd.

Hendriks, J. A. M. (2012). Passende contactregelingen? Maatwerk! Tijdschrift Relatierecht en Praktijk, 6, 255- 259.

Holtzworth-Munroe, A., Beck, C. J. A., & Applegate, A. G. (2010). The Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns (MASIC): A screening interview for intimate partner violence and abuse available in the public domain. Family Court Review, 48, 646-662.

Horizon Jeugdzorg en Onderwijs (2018). Onze scheiding. Geraadpleegd op: www.onzescheiding.eu

Jurkovic, G. J., Thirkield, A., & Morrell, R. (2001). Parentification of adult children of divorce: A multidimensional analysis. Journal of Youth and Adolescence, 30, 245-257.

Kelly, J. B. (2000). Children’s Adjustment in Conflicted Marriage and Divorce: A Decade Review of Research. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 39, 963 – 973.

Kinderombudsman (2014). Vechtende ouders, het kind in de knel. Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen. Den Haag: De Kinderombudsman.

King, V., & Sobolewski, J. M. (2006). Nonresidential fathers’ contributions to adolescent well-being. Journal of Marriage and Family, 68, 537-557.

Lam, E., & Huitema, J. (2019). Ouderschapswijzer. Welke ouder heeft welke rechten en plichten? Het ouderschap en ouderlijk gezag op hoofdlijnen. Amsterdam: Suez advocaten.

Lamb, M. E. (2018). Does shared parenting by separated parents affect the adjustment of young children? Journal of Child Custody, 15, 16-25.

Lansford, J. E. (2009). Parental Divorce and Children’s Adjustment. Perspectives on Psychological Science, 4, 140-153.

Maes, V. (2019). Ouderverstotingssyndroom. What’s in a name? Geraadpleegd op: https://www.linkedin.com/pulse/ouderverstotingssyndroom-whats-name-vanessa-maes/

Mahrer, N. E., O’Hara, K. L., Sandler, I. N., & Wolchik, S. A. (2018). Does shared parenting help or hurt children in high-conflict divorced families? Journal of Divorce & Remarriage, 59, 324-347.

Middlebrooks, J. S., & Gaude, N. C. (2008). The Effects of Childhood Stress on Health Across the Lifespan. National Center for Injury Prevention and Control of the Centers for Disease Control and Prevention.

Nederlands Jeugdinstituut (2014). Wegwijzer Kind en Scheiding. Geraadpleegd op: https://www.nji.nl/wegwijzer-kind-en-scheiding

Nederlands Jeugdinstituut (2017). Hechting en hechtingsproblemen. Risico- en beschermende factoren. Geraadpleegd op: https://www.nji.nl/Hechting-en-hechtingsproblemen-Probleemschets-Gevolgen

Nederlands Jeugdinstituut (2018). Wat werkt bij scheiding? Geraadpleegd op: https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt-publicatie/(311053)-nji-dossierDownloads-Watwerkt_scheiding.pdf

Nielsen, L. (2017). Re-examining the Research on Parental Conflict, Co-parenting, and Custody Arrangements. Psychology, Public Policy, and Law, 23, 211–231.

Peris, T.S. & Emery, R.E. (2004). A prospective study of the consequences of marital disruption for adolescents: predisruption family dynamics and postdisruption adolescent adjustment. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 33, 694-704.

Peris, T. S., Goeke-Morey, M.C., Cummings, E. M., & Emery, R. E. (2008). Marital conflict and support seeking by parents in adolescence: Empirical support for the parentification construct. Journal of Family Psychology, 22(4), 633-642.

Poortman, A. R., & van Gaalen, R. (2017). Shared residence after separation: A review and new findings from the Netherlands. Family Court Review, 55, 531-544.

Projectgroep KEES (2017). Taxatie-instrument KEES (Kennisplatform Kind en Echtscheiding). Geraadpleegd op: https://www.platformkees.nl/

Pruett, M. K., & DiFonzo, J. H. (2014). Closing The Gap: Research, Policy, Practice, and Shared Parenting. Family Court Review, 152, 2–45.

Rejaän, Z., van der Valk, I. E., van Dijk, R., & Branje, S. (2020). Coparenting na scheiding en de relatie met probleemgedrag in de adolescentie. Kinder- & Jeugdpsychotherapie, 47(2).

Riggio, H. R. (2004). Parental marital conflict and divorce, parent-child relationships, social support, and relationship anxiety in young adulthood. Personal Relationships, 11, 99–114.

Rijksoverheid (2017). Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Geraadpleegd op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/meldcode

Rouvoet, A. (2019). Uitvoeringsprogramma Scheiden zonder Schade. Den Haag: programma Scheiden zonder Schade.

Saini, M., Johnston, J. R., Fidler, B. J., & Bala, N. (2016). Empirical studies of alienation. In L. M. Drozd, M. Saini, & N. Olesen (Eds.), Parenting plan evaluations: Applied research for the family court (2nd ed., pp. 374–430). Oxford University Press.

Schoemaker, K., Kruiff A. de, Visser, M., van Lawick, J., & Finkenauer, C. (2016). Vechtscheidingen Beleving en ervaringen van ouders en kinderen en verandering na Kinderen uit de Knel. Amsterdam: Vrije Universiteit.

Singendonk, K., & Meesters, G. (2018). Kind en echtscheiding. Een ontwikkelingspsychologisch perspectief. Pearson Education Benelux BV.

Spruijt, E., & Kormos, H. (2014). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft (2e ed.). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Strous, M. (2011). Overnights and overkill: post-divorce contact for infants and toddlers. South African Journal of Psychology, 41, 196-206.

Swartz-den Hollander, E., van der Valk, I. E., Dekoviċ, M., & Branje, S. J. T. (2020). Parental divorce and children’s adjustment: An updated meta-analysis. Manuscript submitted for publication.

ter Voert, M. J. (2018). Factsheet 2018-5. Scheidingen 2017; Gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), ministerie van Veiligheid en Justitie.

ter Voert, M. J. (2019). Factsheet 2019-1. Scheidingen 2018; Gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), ministerie van Veiligheid en Justitie.

Vanassche, S., Sodermans, A. K., & Matthijs, K. (2008). Divorce, delinquent behavior and substance use among adolescents: The role of parental characteristics. Paper presented at the European Divorce Network Meeting, 18-19 September 2008, Oslo, Norway.

van den Eerenbeemt, E. M. (2003). De liefdesladder. Over familie en nieuwe liefdes. Amsterdam: Archipel.

van der Ploeg, J. D. (2013). Stress bij kinderen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

van der Valk, I., van den Berg, G., van der Veldt, M.C., Anthonijsz, I., & Spruijt, E. (2020). Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht: BPSW, NIP, NVO. Geraadpleegd op: https://richtlijnenjeugdhulp.nl/wp-content/uploads/2020/03/Richtlijn-Scheiding-en-problemen-jeugdigen.pdf

van der Valk, I., & Spruijt, E. (2013). Het ouderschapsplan en de effecten voor de kinderen. In ter Voert, M. J. & Geurts, T., Evaluatie ouderschapsplan: Een eerste verkenning. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC), ministerie van Veiligheid en Justitie.

van Oosten, N., & van As, A. (2018). Notitie risico- en beschermende factoren voor conflictscheidingen. Utrecht: Movisie en Nederlands Jeugdinstituut.

Warshak, R. A. (2014). Social science and parenting plans for young children: A consensus report. Psychology, Public Policy, and Law, 20, 46-67.

Westphal, P. (2015). Are the kids alright? Essays on postdivorce residence arrangements and children’s wellbeing (Proefschrift). Universiteit Utrecht.

ZonMw (2018). Eerste evaluatie jeugdwet. Na de transitie nu de transformatie. Den Haag: ZonMw.